Gerard van de Schootbrugge & Espunt
Mariahoeve, Putten, Bakhuis met karnton.
Ik heb de tijd nog meegemaakt dat er plekken waren waar je kon schuilen voor vernieuwing. Waar je in alle rust kon aftakelen zonder gestoord te worden door wereldverbeteraars, hemelbestormers en bestaanscoaches. Even buiten Putten staat een eenvoudige boerderij, De Mariahoeve. De laatste bewoners waren drie ongetrouwde zusters. Zij lieten een organisch gegroeid museum achter. Reeds bij hun leven liep de boerderijtijd er terug. Hun zelfredzaamheid kom je nu nergens meer tegen. Hun boerderij is nu een bijzonder museum. Mijn grootouders in Appelscha hadden geen elektriciteit, geen stromend water, geen riool, geen ondersteunende infrastructuur. Ze fixten alles zelf. Ze moesten wel. Mijn grootvader kreeg ooit fijt aan zijn duim, een ernstige infectie. Antibiotica waren er nog niet. Opa, veeverloskundige, wist wat hem te doen stond: topje van de duim eraf. Dat deed hij dus zelf. En de wond weer hechten. Als jochie heb ik later vaak met verwondering naar die nagelloze stomp zitten kijken. Veel huis-, tuin- en keukenoplossingen waren in die tijd te vinden in (medische) almanakken.
Kortom, de nood had ze slim gemaakt. Ik wil niet beweren dat dit het beloofde paradijs was of moet worden, maar een nuttige herinnering is het wel, zelfs een dierbare want wij hadden er met ons gezin van vijf, ondanks het geringe comfort, onvergetelijke vakanties.
Veelal gedwongen kunnen wij nu alleen nog overleven door geen vernieuwing over te slaan. Aanklampen om niet in rook op te gaan, als in een bergrit. Het moderne bestaan werd een kwestie van daten en updaten. Onze afhankelijkheid is totaal. Een mooi bestaan als de voorzieningen niet haperen. De afgelopen 80 jaar liep het voor mij aardig op rolletjes. Hulde aan de zorgzamen en de betrouwbaren! Maar kwetsbaarheid en afhankelijkheid nemen snel toe en dat is weinig geruststellend. Was het wel zo’n goed idee om ons hele bestaan in de amorele ruif van de vrije markt te deponeren?
Leeftijd
Inleiding
Leeftijd, of beter misschien ouder worden, is een beladen onderwerp. De eerste decennia gaat het meestal wel goed, je bent grootgegroeid, je bent uitgelopen en je staat in bloei. Maar het verval is al onderweg. Sluipend. En terwijl je zelf veroudert, vernieuwt de wereld om je heen. Kortom, vervreemding vanuit twee hoeken. Binnen en buiten. Als het al lukt om de eigen degradatie te verdringen, dan is er altijd nog die veranderende omgeving die aandacht vraagt, zo niet eist. Het is een beetje zoals we nu tegen een toekomst vol steeds krachtiger kunstmatige intelligentie aankijken. Er is terechte bezorgdheid dat we steeds afhankelijker worden van AI. Niet alleen omdat we steeds meer op AI gaan leunen maar ook omdat we juist daardoor steeds dommer en hulpelozer worden. Twee veranderingsmechanismen die elkaar over en weer versterken.
Fixers
Hilversum 1954, Auteur met zusje Lilian. Zij overleed in 1956 aan een hersentumor.
Op zijn verjaardag gevraagd naar zijn leeftijd antwoordde mijn goede vriend GJ steevast: 49. Hij overleed veel te vroeg , op zijn negenenveertigste. Vijftig was voor hem een angstaanjagend vooruitzicht. Tachtig was ondenkbaar. Hij bezat het tamelijk zeldzame vermogen om het passeren van de vijftigjaargrens vol overtuiging te blokkeren. Maar het blijft een schaduwgevecht met een onzichtbare vijand. Mijn vader werd het slachtoffer van een chirurgische ingreep die slecht uitpakte. Hij was zonder veel gesputter de vijftig gepasseerd maar moest zich kort daarna gewonnen geven: 52. De kalender wees 26 maart aan. Op dezelfde datum, veertien jaar daarvoor, overleed mijn zusje Lilian, in 1956, 9 jaar oud. Te jong om te tobben over een leeftijd. Toen mijn oersterke en levenslustige moeder getroffen werd door een hersenbloeding was ze 95. Zij maakte zich nooit druk over haar sterfelijkheid. Wel over het verlies van Lilian, hoewel ze daar weinig van liet merken.
Harry Mulisch kwam in de jaren zestig met het idee van de absolute leeftijd. Zelf voelde hij zich vooral zeventien: “Ik bedacht me dat iedereen een 'absolute leeftijd' moest bezitten, die nooit veranderde. Een leeftijd die eerder wordt bepaald door emotie en karakter,” aldus Harry. Godfried Bomans is een variant op deze mentale fixatie. Hij ontdekt Charles Dickens en laat in 1934 weten hoe hij steeds meer geniet van David Copperfield (verschenen in 1841, deels autobiografisch). Hij is dan 21 jaar. In de loop van de tijd groeit bij hem een sterke hang naar het Engeland van Dickens (1812 – 1870) die een eeuw eerder werd geboren. Bomans is een voorbeeld van iemand die in de redenering van Mulisch een negatieve absolute leeftijd zou moeten worden toegeschreven. Zijn geboorte kwam een eeuw te laat.
Zelf ben ik nu sinds een maand tachtig. Ik vraag me af wat mijn absolute leeftijd zou kunnen zijn. Ik kom steeds weer tot de conclusie dat Harry Mulisch smakelijker wordt met een korreltje zout. Ik ben vooral dankbaar voor al die jaren die ik meestal met genoegen heb geconsumeerd en voor alle herinneringen die ik daaraan heb overgehouden. Ik laat ze graag doorklinken als daar een aanleiding voor is. Niet al die herinneringen zijn opwekkend. Mijn lieve dochter Maartje voor mijn ogen zien sterven, negentien jaar oud, heeft een wond geslagen die niet meer heelt. Maar ook de sombere wereld van vandaag roept herinneringen op. Herinneringen aan gebeurtenissen die ertoe kunnen doen. Goede en slechte herinneringen. Maar wel herinneringen.
Lessen leren
Roosevelts eerste ambassadeur in het Derde Rijk was in de zomer van 1933 Professor Dodd. Hij is de hoofdpersoon in het huiveringwekkende boek 1933 van Philip Metcalve.
Hoe triest is het als je op een leeftijd waarop je kunt terugvallen op een rijk verleden, ook al omdat het spelen met toekomstdromen dan wat minder voor de hand ligt, moet vaststellen dat jouw geheugen het net heeft opgegeven. Tot nu toe is dat treurige lot mij bespaard gebleven. En boeken en andere informatiedragers maken het zelfs mogelijk verder terug te kijken dan het eigen geheugen lang is. Het zijn bronnen met informatie van toen en van elders. Zij kunnen ons geheugen aanvullen mits kritisch benaderd.
Nog niet zo lang geleden las ik twee boeken die nu regelmatig door mijn hoofd spelen. Het eerste handelt over de revolutionaire gebeurtenissen in het Duitsland van het jaar 1933. Het Duitsland waarin Adolf Hitler in verbazend korte tijd een absolute dictatuur wist op te tuigen. De parallellen met wat we nu meemaken zijn huiveringwekkend. Het boek 1933 van Philip Metcalve verscheen in 1988. De hoofdrol is voor William Dodd, de dan nieuwe Amerikaanse ambassadeur in Duitsland die met verbijstering ziet hoe Duitsland in ijltempo verandert. Het tweede boek vol bedenkelijke parallellen is De Staat van Plato (ca. 380 A.C.). Hieronder enkele commentaren op Plato.
Een democratie is volgens Plato een kleuterklas die moet kiezen wie het beste dieet voorschrijft: de banketbakker of de dokter. Natuurlijk kiezen de kinderen voor de banketbakker. Maar is dat wel de beste keuze met het oog op hun gezondheid of hun toekomst? Natuurlijk niet. En dat is nu juist het probleem.
Het stuurloze Schip van Staat
In een democratie, zegt Plato, heersen vrijheid en gelijkheid zo fundamenteel, dat de burgers onvoldoende waarde toekennen aan vaardigheid en inzicht. Daarmee wordt de democratische maatschappij stuurloos als een schip waarvan de bemanning de koers mag bepalen, in plaats van de kapitein met zijn navigatie-instrumenten. In een democratie heersen dan ook verwarring en richtingloosheid. Het is een vrolijke maar oppervlakkige maatschappij.
Dat gaat een tijdje goed, maar al snel vervallen de mensen in onmatigheid en vooral veel geruzie. Ze zijn teveel gericht op de geneugten van de korte termijn. Daarom hebben in een democratie dokters en advocaten het meeste aanzien. Iedereen wordt immers weleens ziek en iedereen botst weleens met anderen.
Autoriteit
Het volk is niet in staat autoriteit op basis van kennis te herkennen, en eigenlijk wordt elke autoriteit geschuwd. In een democratie winnen daarom de gladde praters het van de mensen met verstand. De kennis van leraren, wetenschappers en ouderen wordt onderschat, zeker wanneer ze onvoldoende hun best doen om jong te lijken en een autoritaire indruk te vermijden.
(Blog van Jona Lendering, Mainzer Beobachter)
Sommige dingen veranderen niet echt.
Bio en Cult
De evlolutionair bioloog Richard Dawkins introduceerde in 1976 het begrip meem als drager van de culturele evolutie naast het gen als drager van de biologische evolutie.
In deel 3 van deze serie heb ik enkele, in mijn ogen interessante, ontwikkelingen van de afgelopen tachtig jaar in de wereld van wetenschap en techniek aangestipt. Sommige hebben ons leven intussen flink beïnvloed, andere zullen dat ongetwijfeld nog gaan doen. Daarbij moeten we steeds bedenken dat we als het om veranderingen gaat we te maken hebben met twee fundamentele invloedssferen, de biologische en de culturele. Zowel onze biologische als onze mentale constitutie verandert. De biologische evolutie stopt niet, verloopt meestal langzaam, maar grote rampen en epidemieën kunnen ook op korte termijn ingrijpende veranderingen in gang zetten.
Met de komst van de mens is er een tweede evolutieproces op gang gekomen dat zich voltrekt in ons brein. Een culturele evolutie waarbij ideeën, visies, wereldbeelden van brein naar brein worden doorgegeven en met elkaar in competitie gaan (overleven of uitsterven).
De biologische evolutie is door Charles Darwin op de kaart gezet. Veel later, in 1953, werd duidelijk hoe de erfelijke eigenschappen gecodeerd zijn op basis van genen en genencombinaties, onderdelen van DNA-moleculen. Genen kunnen veranderen (muteren) en ze kunnen aan- en uitgezet worden. Verder worden bij geslachtelijke voortplanting de erfelijke eigenschappen van vader en moeder eerst flink door elkaar geschud alvorens het pakket wordt doorgegeven aan de volgende generatie. Ruwweg geldt dat de biologische evolutie zich afspeelt op gen-niveau.
De culturele evolutie voltrekt zich in het brein en in de competitie tussen breinen. Alles wat ons typisch menselijk maakt valt er onder. Wat het gen is in de biologische evolutie is de meem in de culturele evolutie. Dit meembegrip werd in 1976 geïntroduceerd door evolutionair bioloog Richard Dawkins. Wetenschap, techniek, kunst, religie etc., zijn allemaal conglomeraten van memen en meemcomplexen, die via allerlei vormen van communicatie met elkaar in competitie zijn. Nieuwe vormen en ideeën zijn te vergelijken met mutaties in het biologische domein. Bijna alle vernieuwingen en veranderingen die hier aan de orde komen, hebben betrekking op memen.
Tijdens een groot deel van ons leven is onze blik vooral voorwaarts gericht. Wat kunnen we verwachten, waar moeten we ons op voorbereiden, aan welke veranderingen moeten we ons aanpassen, wat moeten we leren, waar kunnen we plezier aan beleven? Maar wijsheid komt ook met de jaren. Het kan geen kwaad iets van de geschiedenis te weten. Te begrijpen waar de wereld van nu vandaan komt, welke historische ontwikkelingen hun stempel op het heden drukken, waar de mens toe in staat is in goede en kwade zin, hoe de genen op een elementair niveau de memen controleren (en soms ook andersom).
Grote en kleine dingen
Veel dingen verdwenen, sommige kwamen weer terug, zoals de LP.
We zijn de afgelopen tachtig jaar dingen (bijna) kwijtgeraakt, waar we nog nauwelijks meer bij stil staan. Er zijn nieuwe dingen opgedoken, soms als vervanging, soms echt nieuw. En dan zijn er ook nog dingen die verdwijnen en dan later weer opduiken, zoals de langspeelplaat, de stadsgracht, de herenkapper, de trenchcoat en het huwelijk.
Wat zijn we onderweg kwijtgeraakt? Veel. Een paar voorbeelden: stilte, duisternis, ABN (Algemeen Beschaafd Nederlands), gulden, schaamhaar, waterhoofd, straathond, ijspret, kolonie, privacy, paling, sigarenbandjes, landarbeider, schoolkrijt, Frans, neger, rekenliniaal, kolenkit, filterkoffie, cash geld, touwtje uit de brievenbus, etiquette, U, speklapjes, ambachtsschool, filatelie, staartdeling, Zwarte Piet, dorpswinkel, de hel, zeepkistenrace, kaplaars, borstrok, taperecorder, rust, pokken, de stopperspil, verzorgingsstaat, etc.
Maar daar hebben we waarachtig wel wat voor teruggekregen. Wat te denken van: betaald voetbal, geldautomaat, alcoholvrij bier, chip, antibiotica, sneakers, T-shirt, tv, bewakingscamera, elektrische fiets, deodorant, beugel, botox, billen en borsten, euro, duck face, abortus, festival, feminisme, obesitas, burn-out, email, Pil, AI, atoombom, spyware, vliegvakantie, surfplank, IKEA, snack, windmolen, thuisbezorger, COVID, broeikas, pretpakket, coach, strip, drugs, maffia, Alzheimer, nepnieuws, plastic, zonnepaneel, honderdjarige, laser, smartphone, internet, terreur, 24-7, loempia, plofkraak, tussen-n, helikopter, bikini, kunstmaan, hoogtezon, luxaflex, graffiti, sportschool, etc.
Bevrijding
Meer nog dan in de vorige drie afleveringen, vormen in deze bijdrage mijn persoonlijke herinneringen de leidraad voor een nieuwe tijdreis. Oud worden betekent in mijn geval een kleine tachtig jaar (80 – 2) indrukken verzamelen en daar op het juiste moment uiting aan geven. Zoals nu. De eerste twee jaar doen qua herinnering niet mee, maar met een beetje hulp van de nog ouderen komen we een heel eind. Zoals mijn bezorgde moeder die mij in de vroege ochtend van 22 april 1945 in het huis van mijn grootouders in Hilversum het levenslicht gunde en al snel merkte dat ik daar nog niet aan toe was. Ik zag blauw en vertoonde weinig levenslust. Was er tijdens de hongerwinterzwangerschap dan toch iets misgegaan? Huisarts Krijns, opgetrommeld in spertijd, had snel door dat alleen een forse ingreep erger kon voorkomen. Koud water. Een flinke plens. En ja hoor, ik verschoot abrupt van kleur. Mijn tijd was gekomen. Ik kon aan de bak. Vluchten kon niet meer. E zo word je gelanceerd in een wolk van ervaringen van vorige generaties die in allerlei vormen worden doorgegeven.
Hilversum, 18 mei 1945. Canadezen paraderen.
Na de capitulatie duurde het nog twee dagen voordat onze bevrijders zich in Hilversum vertoonden. Ik was twee weken oud toen ze, komend uit de richting Baarn, op 7 mei rond 11.30 uur stilhielden voor Grand Hotel Gooiland waar zich een uitzinnige menigte had verzameld. Op het bordes voor de ingang werd majoor Taite, de commandant van de eenheid, welkom geheten door onze luitenant-kolonel Schrek, die gedurende de laatste maanden van de oorlog districtscommandant was van de Binnenlandse Strijdkrachten (Gewest 9, ’t Gooi). Het waren overigens geen Canadezen, het was een Engelse verkenningseenheid in zogenaamde ‘bren carriers’ (lichtgepantserde open terreinwagens op rupsbanden) van de 49ste Infanteriedivisie (de ‘Polar Bears’). Als Taite hoort dat er in Amsterdam een groep Duitse fanatici o.l.v. Lages wil doorvechten rijdt hij direct door naar Amsterdam en weet groter onheil te voorkomen.
Pas op 18 mei, iets voor tien uur, bereikt het Canadese Regiment van “Stormont, Dundas and Glengarry Highlanders (SDG)” Hilversum. Diezelfde middag nog marcheren ze in een grote parade door het centrum van het dorp. De 450 Highlanders (“Glens”) blijven tot 14 juni in Hilversum en hebben het daar uitstekend naar hun zin. York, Tony en Walter bivakkeerden om de hoek en kwamen regelmatig bij “mom” (oma) op bezoek. Ze hebben mij bevrijd en ze moeten mij gezien hebben.
Hoe vol is vol?
1946 wordt het startjaar van de nu verguisde babyboomers. De bevrijdingsfeesten zijn voorbij. De vooroorlogse leidsmannen maakten zich na de bevrijding in toenemende mate zorgen over de wijze waarop onze jonge vrouwen die bevrijding vierden. “Trees heeft een Canadees.” Zij krijgen met veel moeite de geest van het feestbeest weer terug in de fles. Nederland moet aan het werk. Wederopbouw. Voedselvoorziening en Huisvesting krijgen voorrang. Emigratie wordt een serieuze optie. Canada en Australië kunnen nog wel wat harde werkers gebruiken. Nederland raakt vol. De thuislanden van onze bevrijders zijn ruim en pioniervriendelijk.
Tien miljoen inwoners, meer moeten het er hier toch eigenlijk niet worden is de algemene opvatting. In 1900 waren het er nog vijf miljoen. In 1950 wordt de tien miljoen aangetikt. Vol? Emigratie of niet, de groei gaat gestaag door. In 1990 15 miljoen en in 2025 meer dan 18 miljoen, waarvan circa 30 % met een niet-Nederlandse afkomst. Ik zie een tipping point aankomen. Grote vraag: wat gaat er tippen? De Club van Rome trekt in 1972 al aan de bel. De mensheid is op weg naar een wereldwijde catastrofe als we de bakens niet radicaal verzetten. Het is even schrikken en dan, zoals steeds, business as usual. Paniekzaaierij. Na ons de zondvloed. Er is geen alternatief. Angstaanjagend? Je zou het denken maar met verdringen en blind genieten is het blijkbaar goed vol te houden.
In de loop van de jaren zestig gaat de immigratie het winnen van de emigratie. Het wordt na verloop van tijd EU-breed een politiek beladen thema. Overal raken mensen, door armoede en onveiligheid gedwongen of op zoek naar een betere toekomst, op drift. Velen proberen de VS en Europa te bereiken. Overal vrezen autochtonen radicale veranderingen in hun samenlevingen als de culturele en sociale verhoudingen uit het lood raken. Overal zetten politici de groeiende angst voor lokale ontwrichting in voor politieke doeleinden. Het legt ze geen windeieren. Wel een gevaar voor het democratische bestel dat in de afgelopen decennia overal onder druk komt te staan. Extra complicatie: de geboortecijfers in de landen van bestemming blijven dalen terwijl veel economieën zitten te springen om arbeidspotentieel.
Lessen uit de jaren zestig worden weinig getrokken. Het ging zoals het ging. Onze klassieke industrieën hadden handjes nodig. Die werden gevonden in Zuid-Europa, Turkije en Noord-Afrika. De gastarbeiders gingen niet terug maar kregen een permanente verblijfsvergunning en lieten hun familie overkomen. Na een tijdje verdwenen de bedrijven uit ons land. Niet langer concurrerend, te duur. De gastarbeiders waren intussen gesetteld.
Dit proces herhaalde zich. Schengen opende de poorten voor goedkope arbeid uit het voormalige Oost-Europa en er kwam een illegale instroom op gang uit het Midden-Oosten, Afrika en Azië, die gepaard ging met maffiose structuren en dodelijke overtochten. De EU bleek niet in staat deze ontwikkelingen, bv. met een breed visumbeleid, in goede banen te leiden en de afzonderlijke lidstaten stonden praktisch machteloos. Het leek erop dat de halve wereld op weg was naar Noordwest-Europa, het beloofde land van melk en honing. Veel burgers raakten ongerust. Zij kregen te verstaan dat ze zich moesten schamen voor hun racistische vooroordelen. Dat werkte een tijdje. De meest verlichte geesten meenden zelfs dat de mens per definitie een wereldburger is. Wat nou, grenzen? Hoezo illegaal? Iedereen moet zich overal vrij kunnen vestigen. Grenzen zijn onwenselijk en wreed. Was het maar zo simpel.
De afgelopen jaren is het allemaal nog wat complexer zo niet bizar geworden. Er is een beweging op gang gekomen die ook aan dieren en planten, bergen en rivieren, zeg maar aan alles wat niet mens is, rechten wil toekennen en dat is intussen op beperkte schaal ook al gebeurd. Komen we via een omweg dan toch nog in een sprookjeswereld terecht? Een beetje fantasie leert in wat voor doolhof we terecht komen. Neem de Waddenzee en het wad, in dit kader vaak genoemd. We citeren de schrijver Frank Westerman:
“Bovendien”, vervolgt hij, “Wat wil het wad eigenlijk? Tienduizend jaar geleden bestond het niet. Wil het wel bestaan? Of wil het dat we zijn zandhonger bevredigen en hem zand voeren? Of wil het wad het Lauwersmeer en de Zuiderzee terug? Wie de stem van het wad ook vertolkt, het blijft buiksprekerij.”
Jimmy
In mijn jeugd kwam het regelmatig voor dat wij, op zondag na de kerk, op bezoek bij opa en oma voor de koffie, met een paar kwartjes van opa op pad werden gestuurd naar IJssalon Ben Ebbing op de Koninginneweg in Hilversum. Toen een begrip in ’t Gooi. Op diezelfde weg, aan de overkant, bevond zich de Jimmy Bar. Een nachtclub. Wij hadden geen flauw idee wat we ons daarbij moesten voorstellen. Sodom en Gomorra gingen verborgen achter zware gordijnen. Maar Jimmy zelf had niets te verbergen. Jimmy was gewoon een enorme neger, zo heette dat nog in de jaren vijftig, en ook nog de eerste die we ooit in het echt zagen. Daar een geheim van maken was praktisch onmogelijk. Op zondagochtend stond hij vaak in de deuropening van zijn club, of hij zat omgekeerd op een stoel voor die deur te genieten (of bij te komen van een wilde zaterdagnacht). Met een geweldige lach op zijn gezicht en een rij witte tanden die zeker in een nachtclub indruk moeten hebben gemaakt. Hij deed mij denken aan Louis Armstrong. What a wonderful world! Jimmy was een echte swinger, met een grote Amerikaanse cabriolet (een Packard). Samen met zijn blonde vrouw en strooien hoed paradeerde hij met mooi weer door Hilversum (volgens Joost de Draaijer in een column in Albertus Perk, het Hilversums Historisch Tijdschrift) . Het goddelijke ijs van Ben Ebbing en de lach van Jimmy, het maakte de Koninginneweg voor ons tot een feestroute.
Maar nu de apotheose. In die mooie jaren vijftig was het op 30 april Koninginnedag met kermis op de markt, die een stukje voorbij Jimmy’s Bar begon. Op die kermis kon je in die jaren vechten met de beer. Wie de beer op zijn rug kreeg, verdiende een geldprijs. Jimmy liet zich wel eens overhalen. Dan stroomde het volk de tent binnen. De beer wist na een tijdje wie Jimmy was en moest dan ook opgepord worden om tot daden te komen. Uiteraard was hij gemuilkorfd en ook zijn klauwen waren ingepakt. Maar op twee achterpoten bleef het een krachtpatser. Alleen niet sterk genoeg. Jimmy legde hem zonder moeite op zijn rug. Nadat hij dat later nog een paar keer had gedaan werd hij niet langer toegelaten. Het verdienmodel van de berenbaas liet dat niet toe.
De bekende strip van Sjors en Sjimmie begon na de oorlog nogal stereotyp. Voortschrijdend inzicht en de veranderende tijdgeest brachten tekenaars ertoe om met name het uiterlijk en het optreden van Sjimmie stap voor stap aan te passen
Wij kenden de naam Jimmy van de zeer populaire strip Sjors en Jimmy die na de oorlog startte. Een van mijn vrienden was geabonneerd op het tijdschrift Sjors en Sjimmie. Sjors en Jimmy, later Sjimmie, waren twee deugnieten. Sjors een blond jochie, Sjimmie pikzwart met dikke rode lippen, kroeshaar, oorringen en met een brabbeltaaltje. Ik weet niet of wij ooit dachten dat alle mannen uit Afrika Jimmy heetten, maar de naam was ons zeer vertrouwd. De strip liep lang en kreeg een reeks tekenaars. Hun verbeelding van Sjimmie volgde de geest van de tijd. De wat onderdanige eerste Sjimmie transformeerde in een donkere versie van Sjors die zijn vriendje begon te overvleugelen. Een metafoor in ontwikkeling?
De auto
Zo vrolijk kon het er op een zonnige zondag in de jaren vijftig uitzien in de berm van Rijksweg 1 in de buurt van Hotel De Witte Bergen (nu vd Valk) bij Eemnes. Dat heette toen bermtoerisme. De ANWB en Veilig Verkeer Nederland waarschuwden.
“Let erop dat uw kinderen niet op de weg kunnen komen. Parkeer uw auto, scooter of brommer op zo’n manier dat u zonder het overige verkeer te hinderen weer kunt wegrijden. Zorg er ook voor dat eventueel meegenomen honden niet plompverloren de weg op kunnen rennen. Zet geen tenten op, als daardoor voor het verkeer het uitzicht op een zijweg wordt belemmerd. Gooi geen blikjes of andere rommel op het fietspad of op de rijweg. Zit zelf ook niet te zonnen op het fietspad of met de benen op de rijweg.”
Meer mensen en meer koopkracht, opnieuw een dubbele groei. Dat betekende meer spullen zoals auto’s. Ze gaan na de oorlog een stevig stempel op het dagelijks bestaan drukken. Ze brengen vrijheid, verruimen het gezichtsveld, zijn zeer begerenswaardig. Ook de kleine man had volgens socialistische voorlieden recht op zijn “volkswagen”. Maar ze brengen van lieverlee ook een reeks groeiende problemen en zorgen met zich mee. Het land moet ingrijpend verbouwd worden om deze beschermde “diersoort” voldoende levensruimte te garanderen. De eerste jaren was de auto nog even vooral een bezienswaardigheid. Het was het tijdperk van het bermtoerisme.
Onze favoriete berm was in die tijd de berm van Rijksweg 1 (nu A 1) ter hoogte van de kruising met de Larenseweg. Wij waren vooral geïnteresseerd in Amerikaanse sleeën, groot en met staartvinnen, en wij waren verdeeld in Ford- en General Motors-fans. Wij telden hoeveel er van elke soort langs kwamen, bepaalden op het eind van de middag de uitslag en fietsten voldaan naar huis waar moeder hopelijk een stapel panne(n)koeken klaar had staan.
In die naoorlogse periode gingen we ieder jaar twee weken naar Appelscha, waar de ouders van mijn moeder woonden. Meestal met de trein maar later ook met de auto. Ik herinner me hoe het na Amersfoort stil werd op de Rijksweg. Die weg was de Zuiderzeestraatweg, een klinkerweg van Amersfoort naar Zwolle, die in 1830 in gebruik werd genomen. Hoe verder we kwamen, hoe stiller het werd. In 1967 kreeg deze weg hulp van de A28. Het gewring door al die Zuiderzee-stadjes, het werd allemaal een beetje te veel.
Mijn grootouders in Hilversum heb ik alleen maar lopend meegemaakt. Dus ook geen fiets. Opa Gerrit was meteropnemer bij het gemeentelijk gasbedrijf. Hij ging de deuren langs. ’s Zondags liepen we met hem naar de thuiswedstrijden van “onze club” EMM. Hij speelde trombone in de “Leo Fanfare”, lopen, marcheren. Alles ging lopend. En het zelfde gold voor oma.
Veel later kwamen er auto’s in de familie. De eerste twee waren zeer herkenbaar, maar wel identiek. Achter het stuur twee broers van mijn vader, ome Gerard en ome Kees. Zij waren in de loop van de jaren vijftig/zestig als vertegenwoordiger in dienst getreden van de firma Dobbelman uit Nijmegen. Zij reden allebei rond met een auto met op het dak een groot pak “Castella Parels”. Niet te missen. Oma deed niets liever dan met een van haar zonen meerijden. Zij kon haar geluk niet op. De auto was voor haar een wonder. Ze ontdekte nieuwe werelden in Hilversum en de directe omgeving. Haar enige uitstapje was lange tijd haar deelname aan de Larense Sint-Jansprocessie, jaarlijks op 24 juni. Allemaal lopen.
Televisie
Misschien nog wel indrukwekkender was het wonder van de tv (toen nog geschreven als TV). Bij gelegenheid van hun veertigjarig huwelijksfeest in 1957 kregen opa en oma een televisietoestel van hun kinderen. Een Loewe Opta. Een geschenk waaraan ook de schenkers veel plezier beleefden. Het bleek een zeer effectief middel om de familieband te versterken. Kinderen en kleinkinderen meldden zich met grote regelmaat. De kleinen waren niet weg te slaan bij Dappere Dodo en Pipo de Clown (vanaf 1958).
Pipo’s partner Mammaloe, een rol van Christel Adelaar, bleek later op de middelbare school de dochter van mijn leraar Engels, meneer Adelaar. Wij vonden Christel een stuk aantrekkelijker dan haar vader met zijn vervelende lesboekje “Pitfalls”. Een boek vol te vermijden valkuilen voor Hollandse jongens die zich in het Engels wilden manifesteren, zoals in de jaren zestig met al die engelstalige bandjes. Gerard Reve heeft het ook geprobeerd, schrijven in het Engels. Als het lukt ligt de wereld aan je voeten. Het lukte hem niet.
De opmars van het Engels, bij-effect van de Amerikaanse (culturele) suprematie in de naoorlogse wereld, ging unverfrohren door. Achteraf gezien zag je in de jaren zestig al hoe het Duits en Frans, de vooroorlogse cultuurtalen, op alle fronten werden verdrongen door het Engels. En zelfs onze moedertaal raakt nu steeds meer in het defensief. Maar ja, taal leeft nu eenmaal volgens onze taalgeleerden. Ik vind dat net iets te laconiek. Het is net als met democratie als er weer eens ergens een anti-democratische partij aan de macht komt. Zo werkt democratie nu eenmaal. Dat is het mooie van democratie. Daar moeten we trots op zijn. Ja, maar dan zul je er zonodig ook voor moeten vechten. En dat geldt ook voor je moedertaal. Een volk dat zijn taal niet serieus neemt, is rijp voor de slacht.
Terug naar de tv van opa en oma. De kinderen op woensdag en zaterdagmiddag, de groten op zaterdagavond met Tom Manders als de vagebond Dorus in zijn Amsterdamse Saint Germain des Prés of een quizz zoals “Je neemt er wat van mee” met quizzmaster Theo Eerdmans en zijn charmante assistente Maud van Praag. Dan was het stil op straat! Ook voor een interlandvoetbalwedstrijd liep het bij opa en oma vol. Oma zelf keek graag naar Peyton Place en was erg gecharmeerd van dokter Rossi. Waar ze wel aan moest wennen was de toon waarop hij zijn echtgenote bejegende. De dokter had het volgens oma altijd over “mijn wijf” als hij zijn echtgenote bedoelde. En dat voor zo’n beminnelijke en knappe man. Oma kon er niet over uit.
Voordat de tv alle aandacht opeiste, had opa, een echte kindervriend, jarenlang furore gemaakt met zijn toverlantaarn. Winter. Vroeg donker. Alles verduisterd, magisch. Glasstrips met afbeeldingen van sprookjes, Roodkapje, Hans en Grietje. Opa schoof het glazen plaatje een afbeelding verder en vertelde op een alarmistische toon wie daar in grootmoeders bed lag. Een winters feestje.
De eerste officiële tv-uitzending in ons land dateert van 2 oktober 1951. In de VS waren ze er al veel vroeger bij, eind jaren twintig. Mijn eigen vroege tv-ervaringen hangen aan een buurtvriendje. Zijn vader bereikte een jubileum als werknemer bij de NSF, een onderdeel van Philips, en kreeg een tv-toestel en een heleboel jeugdige bezoekertjes cadeau. Ik zag er voetbalwedstrijden en de kroning van koningin Elisabeth II van Groot-Brittannië op 2 juni 1953. De tv betekende een belangrijke stap in de richting van een dominante beeldcultuur. Al snel werd het interieur rondom het tv-apparaat ingericht. En al snel werd er ook voor gewaarschuwd. Verslaving lag op de loer. Passief vermaak dat in hapklare brokken werd aangeboden. De thuisbioscoop. Was het boek niet beter? Maar was het niet ook een enorme eye-opener? Een emancipatiemachine? Een ontspanningsbieder? Zeker. Later, jaren ‘80/’90, begon de huiscomputer een plek in huis op te eisen. Er ontstond bij de industrie een wedstrijd tussen het kamp dat gokte op de ontwikkeling van de tv naar een tv met computereigenschappen en het kamp dat werkte aan de computer met een tv-functie. Uiteindelijk won de tv op punten. Maar toen maakte Philips zelf al geen tv-toestellen meer. Japan vaagde in de jaren zestig en zeventig met een zwaar staat gesteund offensief veel dominante westerse industrietakken weg. Toen het Westen bleef vasthouden aan zijn vrije-marktidealen, deed Zuid-Korea de Japanners een paar jaar later na. En intussen had ook China door hoe het werkte.
Radio
Met de komst van de televisie moest de radio als bron van vermaak een flinke stap terug doen. Na de oorlog beleefde de radio, lees Hilversum, een periode van grote bloei. Veel muziek maar vooral ook de grote showprogramma’s op de radio die zeer geliefd waren. Alle grote omroepen hadden hun populaire programma’s, die massaal werden beluisterd. Op zaterdagavond hadden zowel de VARA (De Showboat en Mimoza, het Ministerie van Moeilijke Zaken, met als mijn grote favoriet Rijk de Gooier in zijn rol van de zeer plat-uteregs pratende Bartels, handelaar in elektriese apparaatsies) als de KRO (Tierelantijnen) hun familieprogramma’s. De NCRV had op donderdag het programma Mastklimmen, De Bonte Dinsdagavondtrein van de AVRO werd op dinsdagavond uitgezonden. Daar kan ik nog een persoonlijke noot aan toevoegen. De gimmick van het programma was dat de uitverkoren AVRO-leden met de trein in Hilversum arriveerden en dan achter de Philips-harmonie aan in optocht naar de AVRO-studio aan de ’s Gravelandseweg liepen. Een enkele keer was het Philipskorps verhinderd en dan viel de Hilversumse politiefanfare “Excelsior” in. Voorin de fanfare mijn vader als tamboer met een omvangrijke dieptetrom. Wij kregen dit hoogtepunt uit zijn muziekleven regelmatig te horen.
1956. KRO-studio. Opname van het hoorspel Sprong in het Heelal. Regie Leon Povel (rechts). Op de achtergond de spraakacteurs van de Hoorspelkern.
De hoorspelkern was een groep van acteurs die in de periode na de Tweede Wereldoorlog bij de publieke omroepen inNederland meewerkten aan de dagelijkse uitzendingen van hoorspelen. De vaste hoorspelkern heeft bestaan vanaf 1947 tot1986.
Naast deze familieprogramma’s, de nieuwsuitzendingen en de berichten voor de land- en tuinbouw, waren de hoorspelen zeer in trek. Op jeugdige leeftijd (begin jaren vijftig) luisterden we als kind geboeid naar “Monus de man van de maan” zondagmiddag om half zes. Een schepping van de bekende kinderboekenschrijver A.D. Hildebrand en geproduceerd door de VARA. Ruimtevaart was sowieso een populair thema. Zo werd het heel stil in ons land op de momenten dat “Sprong in het heelal” (op basis van de boeken van Charles Chilton die ook op de BBC als hoorspel furore maakten) werd uitgezonden. ’s Avonds laat, KRO, op zaterdag en ook op zondag. We kropen bijna letterlijk in onze draadomroepluidspeker. In Nederland werden de eerste drie series geproduceerd en uitgezonden door de KRO: de eerste serie “Operatie Luna” in seizoen 1955/1956, de tweede “Het Marsmysterie” in 1956/1957 en de derde “Mars slaat toe” in 1957/1958. De regie van deze Nederlandse series had Léon Povel. Met zoon Stijn heb ik later op de kroeg van mijn studentenvereniging menige hooglopende discussie gevoerd.
Naar de sterren
Was ruimtevaart in de hoorspelomgeving vooral spannende fantasie, op 4 oktober 1957 hing er echt iets in de ruimte dat piepte. Uit de Sovjetunie was het bericht gekomen dat de Spoetnik 1 met succes was gelanceerd en nu om de Aarde draaide. De eerste kunstmaan, zoals dat toen heette. De eerste kleine stap in de onmetelijk grote wereldruimte. In de nieuwsberichten klonken enkele piepjes. Dat was dus het eerste echte geluid uit de ruimte. Verbijsterend. We hebben intussen onze voetsporen achtergelaten op de maan en ook op Mars is de rust van de afgelopen vier miljard jaar verleden tijd. Er rijden en vliegen nu robotverkenners rond en Elon Musk droomt van permanente bewoning. Voor de absolute thrill seekers of hopelozen. Want erg aangenaam is het er niet. En het is er vooral een dooie boel.
Ik was twaalf en al zeer geïnteresseerd in de astronomie. Veel van mijn vroege kennis haalde ik uit het boek “De Sterrenwereld in een Notedop” van J.C. Alders. Ik had een aantal van zijn boeken, waaronder ook “Bouw je eigen sterrenkijker”. Heb ik gedaan, geheel in hout uitgevoerd. Een dradenteller als oculair en een brillenglas van 1 dioptrie (brandpuntsafstand 1 meter) als objectief. Heel veel hout en heel weinig lens, prestaties matig. De boeken waren voor mij een openbaring. Ik heb ze nog. Volgens kenners beginnen ze nu antiekwaarde te krijgen. Lang leve de ouderdom!
De dansschool
Waren de jaren vijftig nog redelijk behoudend, in de jaren zestig kwam de hemel echt naar beneden. De revolutie die men direct na de oorlog verwachtte kwam twintig jaar later alsnog. Begin jaren zestig was ik nog een redelijk timide en ook wel beschaafd opgevoede jongeling, die op de wekelijkse dansles van dansschool Van Bommel met knikkende knieën en doorlekkende oksels een bescheiden meisje, dat ook al rood aangelopen was, ten dans vroeg. Weigeren kon niet. Het arme kind werd op een onbeholpen wijze de danszaal doorgeduwd op het ritme van een Weense wals. Het had evenzogoed een tango kunnen zijn. Het verschil in mijn dansbewegingen was, tot wanhoop van dansleraar Van Bommel, nauwelijks waarneembaar.
In de jaren zestig veranderde alles, dus ook de danscultuur. Alles werd anti-autoritair. Op de dansvloer werd de leiding afgeschaft hetgeen veel lijden bespaarde. Weg met de elite en met zijn beschavingspretentie. Het dansen werd bevrijd. Zonder partner kon iedereen vrij bewegen. Het zag er uit als een huldebetoon aan de spastische medemens. Culturele toe-eigening was nog niet bekend. Kappers en dansscholen kregen het moeilijk.
Ook het huwelijk als fundament van de samenleving paste niet langer in de vrijheidscultus en werd in de jaren zestig en zeventig als oud vuil langs de weg gezet. Vrije liefde werd het parool. Het was bedoeld als bevrijding van de vrouw maar heel veel relatieleed later moesten de chicks, en hun kinderen, toegeven dat vooral de boys geprofiteerd hadden van de lossere omgangsvormen. In oktober 1965 trouwde top-Provo Rob Stolk (19 jaar) met zijn 17-jarige Saartje. Het was nog wel een echt huwelijk, maar het feit dat Rob zijn partner op de stang van zijn witte fiets (het provo-witte-fietsenplan was bedoeld om de Amsterdamse verkeerscongestie te verlichten) naar het stadhuis van Zaandam vervoerde, was wel een statement. Anti-rookmagiër en kettingroker Robert-Jan Grootveld zegende in dampen van marihuana het huwelijk in.
Het huwelijk kreeg in vrijdenkende kringen het imago van conservatieve meuk, uitgevonden door de Kerk daartoe aangespoord door het Opperwezen. Monogaam. Dat lag in die andere wereldgodsdienst, de Islam, die voetje voor voetje ons land binnensloop, wel een beetje anders. Daar waren vier vrouwen toegestaan en verder een onbeperkt aantal concubines. Daar hadden in ieder geval de mannen nog niet zo veel te klagen. Maar wij gingen de vrije liefde verkennen. Weer eens wat anders. Het bleek geen succes. En dus kwamen in de loop van de jaren tachtig de bruidsjurk en het jacquet weer uit het rek. En ja hoor, er moest op de bruiloft ook weer klassiek gedanst worden. Wie had dat kunnen bedenken. Dansschool Van Bommel kreeg weer leerlingen. Aanstaande bruidsparen die wisten wat hen te wachten stond: het huwelijksfeest openen met een klassieke dans ten overstaan van een schare nieuwsgierige kinderen, familie, vrienden en bekenden.
De Kerk
De kerk was in mijn geval de Heilig Hartkerk aan het Pieter Cuypersplein in Hilversum. In de onmiddellijke nabijheid bevonden zich twee lagere scholen. De Willibrordusschool voor de jongens en de Gertrudisschool voor de meisjes. Het centrum van de roomse enclave ‘Over het Spoor’ waar de katholieke woningbouwvereniging voor de woningen had gezorgd. Oma was het toonbeeld van vroomheid, opa was voor haar katholiek geworden en voelde zich wel thuis in het roomse nest. Mijn vader was een aardje naar zijn moeder, mijn moeder was net als opa katholiek geworden. Zij conformeerde zich aan haar nieuwe opdracht maar het was duidelijk dat het geloof bij haar niet erg diep zat. Maar ze deed haar best al was het maar om haar kinderen in harmonie te laten opgroeien. En dat lukte met de zegen van boven wonderwel.
De wereld was overzichtelijk en veel twijfels waren er niet. Er waren wel zondes, die ook het kinderleven niet onberoerd lieten. Biechten bracht uitkomst maar was tegelijk ook doodeng. Je moest wel je hele hebben en houwen op tafel leggen. Meestal kwam je er met drie onzevaders en drie weesgegroetjes van af. De heilige sacramenten kwamen in de loop van het leven langs, van Doop tot H. Oliesel. Godsvrucht en naastenliefde werden beloond. Iedere dag viel er wel een heilige te herdenken. De grote feesten werden groots gevierd. Het meest intrigerend vond ik zelf 2 november, Allerzielen. De enige dag van het kerkelijk jaar waarop de priester drie missen achter elkaar mocht opdragen. Op Allerzielen kon de gelovige aflaten verdienen voor een overledene. Dan moest je wel bij de volgende mis de kerk even verlaten en direct weer terugkeren. Bij het betreden van de kerk werd dan een nieuwe aflaat ontvangen waarmee het lot van een overledene, waarvan vermoed kon worden dat hij, tijdelijk, in het Vagevuur moest boeten, kon worden verlicht. Dit ritueel is bij de grote kerkvernieuwing van 1969 verlaten. Aflaten werden afgeschaft. Luther was er in 1517 al klaar mee.
Op 17 mei 1953 vierde katholiek Nederland in Utrecht in stadion Galgenwaard dat honderd jaar eerder de bisschoppelijke hiërarchie was hersteld.
De roomsen waren na de Tachtigjarige Oorlog in ons land gedegradeerd tot tweederangsburgers. Ze kregen pas weer adem nadat Thorbecke Nederland in 1848 een nieuwe grondwet had bezorgd. De scheiding van kerk en staat en de vrijheid van godsdienst maakten het mogelijk dat Nederland in 1853 weer een volwaardige kerkprovincie werd met vijf bisdommen. In de jaren daarna werden volop nieuwe kerken gebouwd. Honderd jaar Kromstaf was de titel van het feest dat katholiek Nederland in 1953 vierde ter herinnering aan het feit dat honderd jaar eerder de bisschoppelijke hiërarchie was hersteld. Het feest, dat uitliep op een massale samenkomst, werd op 17 mei van dat jaar gehouden in Stadion Galgenwaard in Utrecht. De RK Kerk van Nederland was weer groot en zelfbewust. Maar de teruggang liet niet lang op zich wachten.
Roel van Duin, Provo
Na de Tweede Wereldoorlog was de wereld rijp voor nieuwe ideeën om conflicten tussen staten en statenblokken vreedzaam op te lossen. De oude Volkerenbond had afgedaan, de Verenigde Naties, opgericht in San Francisco op 24 oktober 1945 zou en moest het beter doen. Peace Keeping! Grote groepen naoorlogse jongeren gingen vol idealen Internationaal Recht studeren om de nieuwe ideeën tot ontwikkeling te brengen.
Hoe wreed en ondankbaar kan het bestaan zijn als we nu, na een periode waarin het nooit echt vrede was, tot de conclusie moeten komen dat de VN het ook niet is gelukt. Dat het in de grote-mensenwereld allemaal nog steeds om macht draait. Wie zich kwetsbaar opstelt en gelooft dat de wereld vriendelijk zal zijn voor ongewapend idealisme, lokt het geweld uit. Een cynische constatering, maar daarom niet minder waar. We zijn in onze veilige Europese haven nu ook hardhandig wakker geschud en moeten nu redden wat er te redden valt. Zoals in Oekraïne.
Roel van Duijn
Ik zou wel eens willen weten hoe de anti-militaristische helden van toen tegen de wereld van nu aankijken. Van een ooit aan Onkruit verwante ziel weet ik het. Voormalig Provo en Kabouter Roel van Duijn heeft kort geleden kleur bekend in de NRC van 1 maart 2024 onder de titel: “Ooit was ik een pacifistische provo. Nu wil ik dat Europa zich gaat bewapenen.” Roel was samen met eerder genoemde Rob Stolk een van de voormannen van de Provo-beweging (1965 – 1967). Hieronder een stukje uit zijn oproep in de NRC:
Waarom is een pacifist in deze tijd pijnlijk verplicht om op te roepen tot bewapening? In 2005 trouwde ik met een Russische vrouw, hoopvol waren we. In 2014 las ik dat groene mannetjes de Krim veroverd hadden. Ik schreef een stuk in Trouw met de vraag waarom het Westen daarop zo tam reageerde, ongerust. Op 24 februari 2022 zag ik Russische troepen naar Kyiv oprukken, en woedend schreef ik meteen een pamflet om ons, burgers, op te roepen tot verzet tegen het Russisch fascisme.
Nu, tien jaar na het begin van de oorlog, bundelde ik mijn dagboeken uit de afgelopen tien jaar. Het bevat mijn beleving van twee parallelle oorlogen. De ene is mijn huwelijksoorlog met Zjenja en haar kinderen. Ik herinner me hoe zij in het hoopvolle begin van deze eeuw op een stille nacht op een straathoek in Nizjni Novgorod een Russisch lied voor me zong – wat een heerlijke droom, en hoe vervloog die in de nachtmerrie van Poetins oorlog. Die oorlog maakte ik van binnenuit mee omdat mijn vrouw en ik partij moesten kiezen en we dit op heel verschillende manieren deden. We botsten hard. Uiteindelijk kwam ik voor de vraag te staan of ik ermee kon leven dat ik een schoonzoon had die agent in Poetins geheime dienst was. Ik kon niet anders dan de knoop doorhakken, hoeveel ik ook hield van mijn vrouw en stiefdochter. We zijn gescheiden.
Maar door die harde botsing met de realiteit heb ik Rusland en de wereld op m’n huid leren kennen. Onze liefde werd voor mij een cursus Realpolitik. Een belangrijke zichtverruiming, en ik heb er geen haartje spijt van dat ik nu mijn inzichten kan delen. Want hoewel ik vroeger pacifist was, ben ik er nu van overtuigd dat Europa zich moet herbewapenen, en de dienstplicht opnieuw moet worden ingevoerd.
Het Westen faalt, het beschermt onze bedreigde landen onvoldoende. In Nederland zitten we met de beschamende verkiezingswinnaar, een vriend van misdaadbaas Poetin. De Democraten in Amerika worden in hun steun voor Oekraïne afgeremd door de Republikeinen. De Duitse regering worstelt met een economische stagnatie die het moeilijk maakt Oekraïne te helpen winnen. En overal ruik je in Europa de stank van complottheorie en populisme. De bewoners van de democratische landen tonen een gebrek aan besef dat je voor het behoud van de democratie moet strijden. En toch is het Westen nog onze enige hoop.
(einde citaat)
Ik zat huilend bij de radio toen op 4 november 1956 de berichten uit Hongarije doorkwamen dat Sovjet-tanks Boedapest waren binnengereden. Ik kon in 1969 nog net op tijd Tsjechoslowakije ontvluchten voordat de Sovjet-Unie met andere Oostblokstaten op 20 augustus een einde aan het mooie feest van de Praagse Lente maakten. En nu Oekraïne. Vergeten we dan zo snel?
25 mei 2025, Gerard van de Schootbugge