Buik op, rug af

Kort verhaal, 6 september 2016

Buik af, rug op



Vijf jaar getrouwd! Om Marijke te laten zien hoeveel zij voor mij betekende, had ik een lang weekend Parijs geboekt. Verrassing. ‘A Paris,’ sprak ik, terwijl ik haar met een hoofs gebaar uitnodigde de gereedstaande Thalys te betreden. Marijke straalde. Niets kon een geweldig weekend nog in de weg staan.


Het hotel was klasse. En wij waren klaar om onze eerste huwelijksnacht nog eens dunnetjes over te doen. Met alles wat we de afgelopen jaren van en aan elkaar hadden geleerd.


En toen ging er iets of iemand op de rem staan. Het lukte mij niet om mijn liefste te geven waar ze op dat moment zo hevig naar verlangde. Naar mij, uiteraard, maar misschien nog wel meer naar een kindje. Een jongetje moest het worden en natuurlijk moest het op mij lijken.


‘Ik kom dicht tegen je aan liggen,’ zei ze. ‘Je moet me stevig vasthouden. Dat vind ik net zo fijn.’


Ik deed net of ik haar geloofde.


‘ Je bent de afgelopen tijd gewoon te druk geweest, schat. Even bijkomen. Morgen ben je weer helemaal de oude.’


Maar de volgende dag was ik er niet veel beter aan toe. In tegendeel. Ik voelde me dodelijk vermoeid. Nu begon Marijke zich toch wat zorgen te maken.


‘Je hebt vast een virus opgepikt in die trein. We doen vandaag gewoon rustig aan. Weet je wat, jij blijft vanochtend gewoon hier. Even niks doen. Dan ga ik lekker wat rondshoppen. Kan ik eindelijk een keer mijn gang gaan in Lafayette.’


Ik beantwoordde haar ondeugende knipoog met een moeizame grimas.


‘Lief van je,’ zei ik gemeend en machteloos. Juist nu. Het was niet anders.


Het was niet anders en het werd niet anders. De dag daarop, terug in de Thalys, sprak Marijke me streng toe: ‘Jij gaat morgen eerst naar de huisarts. En dan laat je gelijk die rare plek op je rug zien. Afgesproken? Eerlijk gezegd heb ik me al langer ongerust gemaakt. Je bent in een jaar tijd bijna helemaal grijs bent geworden. En je bent pas 27, Peter!’


‘Ja Marijke. Je hebt gelijk,’ zei ik uitgeput. Zo begon dit vreemde avontuur.


‘Zo dodelijk vermoeid en dat op uw leeftijd,’ zei de huisarts, ‘dat moeten we wel serieus nemen. En die blob op uw rug hoort er natuurlijk ook niet. Ik zou zeggen:geen risico’s. We laten de internist er maar eens naar kijken, vindt u ook niet.’


De internist gaf het startschot voor een medische cross country door steeds woester medisch gebied. Uiteindelijk belandde ik bij Hu Wan, een Chinese AIO aan het UMC die zich bezighield met stamcellen. Stapje voor stapje was men er achter gekomen dat daar iets mis mee was.


‘You lazy stem cells,’ zei Wan. ‘I like lazy stem cells.’


Wan was net gestart met haar promotieonderzoek en ik was nummer drie in een door haar nog te werven cohort van tien patiënten met luie stamcellen. Daar ging ze een experimentele SCR-therapie op los laten wat haar een doctorstitel moest opleveren.


‘Wan not lazy. Wan will become famous. Wan back to Mainland and start company.’


Het was duidelijk dat ik bij Wan in goede handen was. Waarom mijn stamcellen niet vooruit te branden waren, wist ze ook niet.


‘Next thesis?’ opperde ze lachend.


Wan legde mij uit dat SRC staat voor: Stem Cell Reactivation.


‘Wan will let the stem cells start dancing again.’


Terwijl ze deze plechtige belofte deed, maakte ze een speelse pirouette. Je zou er haast energie van krijgen als je deze vrolijke nerd van het vrouwelijk geslacht in haar te lange witte labjas en haar te zware bril, die ze voortdurend van het puntje van haar neus omhoog schoof, rond zag dartelen tussen haar moleculair-genetische hocus-pocusspulletjes.


Zij legde mij uit dat er verschillende soorten stamcellen waren. Helemaal lyrisch was ze over de totipotente stamcellen van een embryo. Daar kon je alle soorten cellen mee produceren.


‘But in that case Wan has to make an embryo of you.’ Ze lachte hinnikend. ‘Then grey hair is gone.’ En toen kwam ze helemaal niet meer bij.


Wan vertelde dat ze de techniek van Takahashi en Yamanaka ging toepassen. Die hadden in 2006 gedifferentieerde cellen teruggeprogrammeerd in stamcellen.


‘Nobel prize achievement,’ kirde Wan.


Ze ging dat combineren met de toediening van een eiwit met de naam gamma-interferon.


Om de drie dagen bezocht ik Wan, die soms in gezelschap was van haar promotor. De werkzame stof werd stapsgewijs per infuus toegediend. Vervolgens moest de werkzaamheid uit allerlei testjes en analyses blijken. Eerlijk gezegd was ik in het begin nogal sceptisch, niet in de laatste plaats door de pirouettes van Wan. Maar na een paar sessies begon ik me waarachtig beter te voelen. Wan liet me grafiekjes zien die volgens haar de goede kant op gingen. Wan blij, ik blij, en niet te vergeten Marijke blij, vooral toen ze weer wat jeugdige haargroei meende te zien.


Zij was mijn vaste chauffeur. Ik weet nog goed dat ik op een bepaald moment, terugrijdend naar huis, mijn hand voorzichtig op haar bovenbeen legde en zei: ‘We gaan binnenkort naar Parijs. Bereid je maar voor.’ En voor het eerst sinds tijden lachten haar ogen weer.


Het was duidelijk dat de behandeling aansloeg. Marijke moest lachen als ik sprak over een imposante wanprestatie. Er was eigenlijk maar één dingetje, hoewel dingetje,dat me dwars zat. Aanvankelijk had ik er niet zo veel aandacht aan besteed, ik was er gewoon te gammel voor, maar naarmate Wan me meer op gang kreeg, begon er op mijn rug iets te kriebelen. En dat kriebelen ging al snel over in kloppen en bonzen. Niet pijnlijk, wel angstig. Het wilde vlees, zoals mijn vader het altijd noemde, begon ook te groeien. ’s Avonds bekeek en bevoelde Marijke de klont en op een gegeven moment kreeg ze het gevoel dat er een structuur in de vleeshomp ontstond. ‘Je moet het Wan melden,’ zei ze. ‘Hier gaat iets helemaal mis. En ik ben bang dat het alles met Wan te maken heeft.’


Ik moest Marijke wel gelijk geven. De vleeshomp op mijn rug was er altijd geweest. Vanaf mijn geboorte. Op een of andere manier hoorde hij bij mij. Ik had me ook altijd heftig verzet tegen suggesties om hem toch maar eens een keer weg te laten halen. Het zat in de weg, mensen vonden het eng, het zou het moeilijker maken een vriendinnetje te krijgen, en het zou zomaar kwaadaardig kunnen worden. En dan was het te laat. Maar het was niet zo maar vlees dat er niet hoorde. Het was iets van mij. Daar moest iedereen van afblijven.


Bij het eerstvolgende bezoek aan Wan bracht ik onze bezorgdheid ter sprake. Wan verontschuldigde zich.


‘I am a molecular geneticist, not a doctor. But Wan will give it a look.’ Ze slaakte een gil toen ze het aangroeisel zag en rende weg om haar baas te halen. Samen bevoelden ze me tot Wan ineens gilde: ‘Look, it moves.’ Ik bevestigde dat ik iets dergelijks ook voelde. ‘There is something living on your back,’ riep Wan in totale verwarring. Ik had toen natuurlijkde foute grap moeten maken dat elke Nederlander die netjes werkt voor zijn brood, een of meer mee-eters meezeult, maar zo ad-rem was ik op dat moment allerminst.


Ik kwam in een nieuwe, krankzinnige fase van de behandeling terecht. Een MRI-scan van mijn rug bracht de ongelooflijke waarheid aan het licht. Op mijn rug droeg ik een onvolgroeide versie van mezelf mee. Een broertje. Wij vormden een siamese tweeling. Onze wervelkolommen waren voor een deel vergroeid. De volgende vraag lag voor de hand: was mijn tweelingbroer, om zo te zeggen, tot leven gewekt door de stamcelbehandeling? Binnen de kortste keren was ik nationaal nieuws, niet veel later stonden ook tv-ploegen uit verre landen op de stoep. Het medische team dat zich om mij bekommerde groeide nog aanzienlijk harder dan mijn tweelingbroertje waarvan de contouren nu duidelijk door de strak gespannen huid heen te zien waren.


De artsen wilden direct stoppen met de stamcelbehandeling, maar daar maakte ik bezwaar tegen. Ik voorzag dat mijn kleine broertje dan voortijdig gefnuikt zou worden in zijn ontwikkeling. Ik vond dat hij een kans moest krijgen en Marijke was het daar helemaal mee eens.


De minister van Volksgezondheid, de ethische commissie van het UMC en mijn verzekering gingen akkoord. De stamcelbehandeling werd voortgezet. Een maand later werd met een soort keizersnee mijn kleine broertje geboren. Dat wil zeggen dat hij werd vrijgeprepareerd. De koppeling van beide wervelkolommen bleef in tact. Het manneke, hij bleef klein, bleek opgeruimd van karakter en zeker niet dom. Of zijn intelligentie voor een deel via mijn ruggemerg liep was moeilijk te achterhalen. Soms acteerden we als één wezen, soms waren we duidelijk, dat wil zeggen van brein tot brein, met elkaar “in gesprek”. En hij had een prachtige bos zwart haar.


Uiteraard bracht deze bijzondere vorm van symbiose veel extra kosten met zich mee, nog los van het feit dat ik gedwongen was mijn baan op te zeggen. Maar de onverzadigbare honger van de mensheid naar rariteiten leverde voldoende compensatie. Wij namen een agent in de arm, bereisden de hele wereld en traden overal op. Ik droeg dan mijn spiegelhelm zodat ik mijn broertje ook kon aankijken. Praten heeft hij jammer genoeg nooit gedaan, maar hij was opgeruimd en nooit te beroerd om zijn kunstjes te vertonen. Zo leerde hij in de loop van de tijd een paar kinderliedjes fluiten. Hij was in alle opzichten vertederend. Ik was soms zelfs wel eens een beetje jaloers op zijn volle bos gitzwart haar. Zelf werd ik weer een beetje blond maar het bleef salt and pepper. Marijke troostte me dan en zei: ‘Je kunt ook niet alles hebben in het leven.’


Maar zij had makkelijk praten. Zij was tevreden. Zij had haar jongen. En dan ook nog één die als twee druppels water op mij leek!


Espunt, 6 september 2016