Olympische Winterspelen

Grenoble 1968

2 (slot)

De Noorse troef Fred Anton Maier wordt tweede op de 10 km achter Johnny Höglin. Kees Verkerk is met een 5de plek de beste Nederlander. Jan Bols laat weten dat hij zijn dag niet had.

Jan Bols is mateloos populair maar hij komt op de10.000 meter niet verder dan een dertiende plaats.

Kort verhaal, 11 februari 2014

Olympische Winterspelen van Grenoble 1968, deel 2 (slot)



IJshocky om plaats 7

Vrijdagavond 16 februari arriveren we in Grenoble. Van onze ijshockeyscheidsrechter krijgen we twee vrijkaartjes voor een wedstrijd om de zevende en de achtste plaats. Geen topattractie dus, maar we zitten in ieder geval even beschut tegen de ijzige wind uit de bergen.


Onder het genot van een boterham met pindakaas kunnen we rustig ons plan trekken. Bij tijd en wijle juichen we voor de beslissingen van de scheidsrechter die ons zo genereus naar Grenoble heeft gebracht. We oogsten met dit gedrag veel ongeloof en weinig waardering onder de supporters van de beide strijdende naties, maar dreigend wordt het niet.


Centraal in onze planning staat het bijwonen van de 10 km die de volgende dag verreden zal worden. Wij hebben een paar stevige ijzers in het vuur, waaronder Kees Verkerk enmet name de zeer populaire Jan Bols. Het is dus alleszins te verdedigen dat we, zij het wat laat, naar Grenoble zijn afgereisd om onze jongens aan te moedigen. Aanvang van de wedstrijd: 8 uur. Erger nog, dan moeten we ook aanwezig zijn, omdat gelijk al in de eerste rit een van de titelkandidaten in actie zal komen: de lange Noor Fred Anton Maier, die het goud op de 5 km al op zak heeft. Grote vraag voor ons: hoe overleven we de komende nacht?


Enigszins verkwikt door het aangename binnenklimaat van de ijshockeyhal slenteren wij na de wedstrijd naar het centrum van Grenoble. Binnen tien minuten zit de natte kou al weer diep in onze botten. Zo hier en daar treffen wij andere groepjes huiverende sportliefhebbers zonder slaapplaats aan. Echt gezellig wordt het niet.


Na lang en doelloos ronddolen komen we bij toeval bij het stationsgebouw. In de hal heeft zich een grote groep dakloze schaatsliefhebbers verzameld. Onder de loketten 1 t/m 5 ligt een ongesorteerde stapel Hollanders, de Noren hebben genoeg aan de volgende drie loketten. De Finnen en de Zweden hebben midden in de hal een kring gemaakt en klappen ritmisch voor een Rus die gekleed gaat als een Kozak en de bijbehorende danspassen maakt.


Na een nacht waar geen einde aan lijkt te komen, voelt het bijna als een bevrijding als we tegen zevenen op pad kunnen richting schaatsbaan. Na een karig ontbijt omdat we ons laatste brood en de laatste uitgedroogde pindakaas gedeeld hebben met enkele vriendelijke Noren die de hele nacht voor drank hebben gezorgd. We moesten sowieso het station uit omdat de treinen weer gingen rijden en wij volgens de stationschef een soepele kaartverkoop in de weg lagen.


Zaterdag 17 februari 1968. De Noor Fred Anton Maier had al goud op de 5000 meter. Hij start als eerste op de 10.000 meter en wint uiteindelijk Zilver. Het goud is voor de Zweed Johnny Höglin. Kees Verkerk is met een vijfde plaats de beste Nederlander.


De Laatste Dag

Zaterdag 17 februari 1968, de laatste dag van de Olympische Winterspelen. En wij zijn er bij! De opwinding doet ons even de miserabele omstandigheden vergeten. Met de hele hal spoeden wij ons in een lang sliert naar de schaatsbaan. Omdat niemand een kaartje heeft, lopen wij eensgezind de kaartcontroleurs onder de voet en posteren ons langs de baan, waarop Fred Anton al aan het inrijden is. Een boom van een vent, een en al stokvis. Hij boezemt ontzag in en we zijn er niet meer zo zeker van dat onze jongens tegen deze Viking zijn opgewassen.

Pas nu, na al die jaren, realiseer je je hoe de tijden zijn veranderd. De helden uit 1968 droegen nog schaatskleding waar de hele familie aan had meegebreid.Het moest vooral lekker warm zitten want het schaatsen vond buiten plaats. In de kou, in de sneeuwstorm. En zo hoort het natuurlijk ook. En verder was er nog een duidelijke scheiding tussen het schaatsen en het klappen. Schaatsen deed je op de baan, klappen ernaast. Van een klapschaats had nog niemand gehoord.

Fred Anton Maier zet een scherpe tijd neer. Het wachten is nu op onze jongens. Het Heia Jan Bols moet tot in het volgende dal te horen zijn. Nog voor de eerste landgenoot aan de start verschijnt, houdt Thomas het voor gezien. Honger, kou en slaapgebrek hebben hem op de knieën gekregen. Hij meldt dat hij zich terugtrekt in de kantine. Het afscheid is emotioneel. Ik sta er nu helemaal alleen voor. Heia, mompel ik zwakjes.





Als ik Thomas vele uren later terugvind, zijn we in ieder geval qua prijzen een paar illusies armer. De Zweden vieren feest. Hun Johnny Höglin was de snelste. Fred Anton zilver en Örjan Sandler brons. Onze beste man Kees Verkerk is vijfde geworden, Peter Nottet achtste en de man waar we al onze kaarten op hadden gezet, Jan Bols, is niet verder gekomen dan de dertiende plaats.


Later heeft Jan toegegeven dat hij een slechte dag had. Maar waarom precies op 17 februari? Waarom niet een dag eerder of van mijn part een dag later? Hadden wij dan helemaal nergens recht op? Hoeveel slechte dagen hadden wij er niet voor over gehad? We voelden ons verraden en we voelden ons zwakker dan ooit.


De Spelen zitten er bijna op. Er ligt nog één hoogtepunt binnen ons bereik: de beslissingswedstrijd bij het ijshockey tussen Rusland en Canada. De belangstelling is enorm. Als wij bij het ijshockeystadion aankomen, is er sprake van een gevaarlijk deinende massa die net te horen heeft gekregen dat de wedstrijd is uitverkocht.


Thomas heeft weer wat energie verzameld en wringt zich naar voren. Volgens mij een kansloze exercitie. Maar wat gebeurt? Op een zeker moment golft de massa dwars door een paar grote glazen wanden heen en staan de voorsten zo maar binnen. Onder hen mijn goede vriend Thomas. Een paar uur later krijg ik in geuren en kleuren zijn verhaal door. Een onvergetelijke ervaring. Een historische wedstrijd. De Sovjets hebben de Canadezen met 5- 0 afgedroogd en zijn Olympisch kampioen. Iets in zijn blik zegt me dat hij de afgelopen twee uur even niet aan quantummechanica heeft gedacht.


Dat was het dan. Nu nog terug.

En daarmee zitten de Olympische Winterspelen 1968 er wat ons betreft op. Het is mooi geweest. Deze ervaring neemt niemand ons meer af. Je moet ook een keer tevreden zijn. Het is zaterdagavond 17 februari en wij weten wat ons te doen staat: een goede nachtrust genieten om morgen met voldoende reserves aan de terugtocht te kunnen beginnen.


Een goede nachtrust genieten betekent: op tijd naar het station voor een goed plekje ergens tussen loket 1 en loket 5.

Helaas loopt het allemaal net weer een beetje anders. De Spelen zijn voorbij met als gevolg dat de Franse politie terugschakelt naar het normale regime. In ons geval betekent dat: rond 12 uur de stationshal binnenvallen om deze vervolgens weinig zachtzinnig schoon te vegen. En dus brengen wij de nacht niet in de warme stationshal maar op het huiveringwekkend koude stationsplein door.


In gedeelde smart bemoedigen wij elkaar door het zingen van volksliedjes. De Scandinaviërs mogen na verloop van tijd niet meer meedoen. Hun liedjes versnellen de overal ontluikende depressies. De Kozak daarentegen krijgt alle ruimte en ook onze Mosselman helpt menigeen over een dood punt heen.


In deze wat onwerkelijke maar gek genoeg ook wel weer romantische sfeer maken wij kennis met twee alleraardigste Franse meisjes die eveneens liftend naar huis willen, in hun geval Parijs. Welke hormonen bij hen de doorslag hebben gegeven was onduidelijk, de verzorgende of de verliefde, feit is dat zij ons een slaapplek in Parijs aanbieden als we de volgende dag Parijs weten te bereiken. Daarop besluiten we om niet door Duitsland maar door Frankrijk terug te reizen.


En zo begroeten wij verstijfd maar hoopvol het eerste licht van zondag 18 februari. Met rammelende maag en zwaar bestoppeld lopen wij een stukje op met de beide Françaises richting een uitvalsweg. Zoals gebruikelijk zijn ze binnen vijf minuten met grote snelheid uit het zicht verdwenen. Ons rest slechts een stukje papier met een adres in Parijs. Heel veel later lukt het ook ons  ook om weg te komen. Ergens bij Lyon worden we gedropt.


Gesloopt als we zijn, volgen we een strak overlevingsschema. Eén liften, de ander op een belendend muurtje slapen. De feitelijke situatie is dat één van ons ligt te slapen en de ander, als een paard, staat te slapen. Kwijlend en hallucinerend. En dat mag niet in Frankrijk, want dat is landloperij. En dus worden wij door de politie opgepakt en op een bureau streng toegesproken. Liften ja, slapen nee. Vervolgens mogen we weer instappen en worden we op een alleszins redelijke plek en met een laatste waarschuwing weer losgelaten. Zo verkeerd waren die gendarmes nu ook weer niet.


Parijs!!!

De zondag is al een eind op weg en de opwindende overnachting in Parijs raakt steeds verder uit het zicht. Maar ziet, soms gebeurt er dan toch zo maar ineens een wondertje: een lift van Lyon naar Parijs! Toch nog beloning voor onze vaderlandslievende ondernemingslust? Ineens blijken we over onvermoede reserves te beschikken. Paris, here we come.


En we komen. Laat, maar volgens onze chauffeur niet te laat. We laten hem het adres zien en hij maakt duidelijk dat hij nu bijna thuis is, maar dat wij aan de andere kant van Parijs moeten zijn. Volgens hem geen probleem als we even doorlopen. Dan kunnen we nog net de laatste metro pakken en komt alles goed.


Na een hartelijk afscheid zetten we het op een hollen om tot de ontdekking te komen dat we wat de metro betreft, over vijf uur de eersten zijn. Dit is even te veel van het slechte. Het is maandagochtend 19 februari één uur, geld voor een taxi is er niet, en er zit dus niet veel anders op dan te gaan lopen.


Tegen alle redelijkheid in blijven we geloven in de belofte die ons in Grenoble is gedaan. En terecht want een uur of drie later staan we inderdaad voor het adres dat met verkleumde vingers op het briefje is geschreven. Een niet al te sjieke straat met 19de eeuwse etagewoningen, ergens in het Noorden van Parijs. Uitgestorven. Koud. Wij kijken elkaar aan. Komt nu dan toch nog de beloning?


Thomas belt. Er gebeurt niets. Dan nog maar eens bellen? Hoe gênant is dit eigenlijk? Opnieuw bellen. Er springt een lichtje aan. Ademloos en met bonzend hart staan we daar, als twee schooljochies die kinderpostzegels komen verkopen. En dan, heel voorzichtig, gaat de deur op een kier en herkennen we een van onze engelen. In een gebloemd nachthemd met loshangend haar. Ze gebaart ons vlug binnen te komen. Onze verwarring en opwinding zijn onbeschrijfelijk. Waar gaat dit eindigen? Hoe gaat dit eindigen? Hebben ze ons verwacht?


De schat maakt ons duidelijk dat we stil moeten zijn. Met onze schoenen in de hand sluipen we verder. Wij passeren een deur die half open staat. Het is de enige slaapkamer van het kleine appartement. Daar slaapt ze, bij haar moeder in bed. Naast het ledikant een luchtbed met daarop haar vriendin. Op het zelfde moment voelen we ineens onze grenzeloze vermoeidheid weer.


Wij mogen in een piepklein keukentje op de grond liggen. Het maakt allemaal niet meer uit.


Ver in de middag van die zelfde maandag ontwaken we uit een diepe slaap, die ondanks het gebrekkige comfort verkwikkend heeft gewerkt. Er moet van alles boven onze hoofden zijn gebeurd, we hebben er niets van gemerkt. Zo moeten zich drie vrouwen direct boven ons hebben opgefrist. Het had een spannende episode in dit verhaal kunnen opleveren, maar dit is non-fictie. Helaas.


Yerseke

Die middag gaan we naar de Hallen en vinden we een mosselman uit Yerseke bereid om ons die nacht mee terug te nemen. We kopen van ons laatste geld een fraaie bos Hollandse tulpen voor onze gastvrouw. Na de maaltijd, die niet alleen heel gezellig is, maar ook onze ingesleten hang naar pindakaas voor even doet vergeten, nemen we afscheid van het bijzondere drietal dat daarna geheel uit ons leven is verdwenen. Maar wie weet, krijgen ze deze tekst toch nog eens onder ogen zodat ze weten dat we ze nooit zijn vergeten.


Als we in Yerseke uitstappen is het heel vroeg in de ochtend van dinsdag 20 februari. Rond het middaguur zijn we terug op Kanaleneiland. De trouwe NSU 200 cc staat er nog. Thomas wil direct naar huis, logisch, maar ik heb een vriendinnetje en dat staat sinds kort voor de klas op de Zeven Gaven School. Utrecht, Kanaleneiland! I


neens realiseer ik me dat ik wel heel erg schielijk en zonder enig bericht achtergelaten te hebben naar Grenoble ben vertrokken. Het minste dat ik kan doen, is melden dat ik weer terug ben en dan maar in een moeite meedelen dat ik voordien even weg was. Hopelijk is ze vergevingsgezind als ze ziet hoe ik er aan toe ben.


De school heeft middagpauze. Ik schiet een toevallig overstekende leerkracht aan en vraag of Gemma aanwezig is. Hij gaat mij voor naar het schaftlokaal waar de middagse bammetjes worden genuttigd.


Ik herinner me de totale ontreddering toen ik in de deuropening verscheen nog goed. Afgevallen, getekend, ongeschoren, een massieve bruine winterjas van mijn vader uit de oorlog aan, kortom, een landloper op een NSU. Gelukkig herkende Gemma me nog, maar echt blij was ze niet. Ze heeft me snel weer naar buiten gewerkt, niet boos, wel teleurgesteld en bezorgd.


Ik had in de dagen daarna veel uit te leggen. Dat we het nodig hadden en dat we het uiteindelijk voor Jan Bols hadden gedaan. Gemma had ook het nodige uit te leggen, aan haar collega’s.


Maar echte liefde kan tegen een stootje. We komen nog steeds graag in Parijs.


1968 bleef een opmerkelijk jaar. Studentenrellen in Parijs. We waren net op tijd weg!

Jan Janssen won de Tour de France.

Marten LutherKing en RobertKennedy vermoord.

Rassenrellen in de VS.

Totale ellende in Vietnam.


En dan toch nog die voldoende voor quantummechanica.


Espunt, 11 februari 2014