Een dodelijke anomalie

Kort verhaal, 20 april 2016

Een dodelijke anomalie



1.

‘Waar kom jíj nou vandaan?’ roept de vrouw als ze haar man langs de achterdeur binnen hoort komen. ‘Ik dacht dat je al naar bed was?’ Ze klinkt slaperig. Verward.


Als er niet direct een reactie komt, realiseert ze zich met een schok dat het haar man helemaal niet kan zijn. Ze kijkt op de klok. Het is half één. Ze heeft hem twee en een half uur geleden naar boven zien strompelen. Met een bebloede kop. Een knallende ruzie, een worsteling en toen die klap met dat bronzen vaasje, die zij hem, in doodsnood, had gegeven.


Even had hij staan duizelen, toen had hij gezegd, hijgend: ‘sorry, ik ging te ver’ en was naar boven verdwenen. Ze heeft hem niet meer naar beneden zien komen.


Iemand heeft de keukendeur geopend. En God mag weten wie er nu in de keuken staat. Eén ding is duidelijk: haar man kan het in ieder geval niet zijn. Ze voelt hoe een ijskoude, verlammende angst bezit van haar neemt. Met een uiterste krachtsinspanning gilt ze naar boven: ‘Herman…. Herman, er is iemand!!!!’


Haar hart staat stil als de klink van de kamerdeur omlaag beweegt. En dan, staat daar Herman in de deuropening. Dus tóch. Op het oog nogal kalm. In ieder geval geen kwaaie kop. De vrouw slaakt een bevrijdende zucht en zegt: ‘Herman, jij bent het.’


‘Wie anders? Waarom die paniek? Je wist toch dat ik rond deze tijd terug zou zijn?’


Ze vliegt op hem af en drukt zich tegen hem aan.


‘Ik was even heel erg bang, Herman. Ik wist bijna zeker dat er een vreemde binnenkwam.’


‘Je was na onze ruzie nog een beetje van slag, liefste. Begrijpelijk. Het was ook wel heel erg. En vooral heel erg kinderachtig. En dat allemaal omdat ik zo dom bezig was.’


‘Niet zeggen, Herman, ik had het óók anders kunnen doen. Ik heb óók lelijk gedaan.’


Ze kust hem hartstochtelijk. ‘Hou me vast, Herman. Hou me vast.’ De man slaat zijn armen om haar heen en verplettert haar bijna.

Dan laat ze los en doet een stap naar achteren. Nu pas dringt het tot haar door dat haar Herman er niet helemaal puntgaaf bijstaat. Aan de zijkant van zijn hoofd zit een lelijke wond en bloed heeft zijn kapsel een ongebruikelijk model bezorgd.


‘O God, Herman, kijk nou, je hoofd! Heb ik dat gedaan?’


‘Ik vrees van wel, liefste. Je was nogal trefzeker met dat vaasje. Maar de schade valt mee, hoor. Morgen even uitdeuken en dan gauw die hele geschiedenis vergeten, vind je niet?’


Voorzichtig strijkt ze met haar wijsvinger over de akelige korst.


‘Niet meer op letten. Ik heb het ruimschoots overleefd. En ik heb erom gevraagd.’


‘Nee, Herman, zo simpel is het niet. Ik had je wel dood kunnen meppen. Ben je echt niet boos meer?’


‘Nee echt niet. Sterker nog, ik denk dat we wat goed te maken hebben, Annelies. Geloof je ook niet?’


De vrouw zwijgt en drukt zich nog steviger tegen haar man aan.


‘Kom, we gaan naar boven.’


‘Het was allemaal zo onwerkelijk’ zegt de vrouw. ‘We maken nooit ruzie, Herman, en dan dit! Zomaar. Als een donderslag bij heldere hemel.’


‘Zeg dat wel. Een donderslag. Het was onwerkelijk. Ik was mezelf niet. Alles leek anders. Die klap en gelijk daar bovenop die bliksemflits. Typisch winteronweer. Een flits. Out of the blue! En je bent nog steeds bang hè?’


‘Heel bang. Ik weet bijna zeker dat ik je naar boven heb zien gaan. En ik heb je niet meer naar beneden zien komen. Dus wist ik niet beter dan dat je naar bed was. Of misschien nog op zolder zat. En toen ging de achterdeur open.’


‘Maar mijn lieve meiske, was je dan vergeten dat ik even een biertje zou gaan pakken bij Arie op de Hoek? Om een beetje af te koelen? Je bent vast in slaap gesukkeld en nogal ruw wakker geschrokken. Op dat moment is er een verkeerde schakelaar omgegaan. Ik zal daar zo wel even een by-passje omheen leggen.’


‘Je zult wel gelijk hebben. Iets anders kan ik ook niet bedenken. Maar vreemd blijft het. Volgens mij ben ik redelijk stabiel. Zelfs na een knallende ruzie heb ik het echt wel op een rijtje. Er is iets raars met me gebeurd, dat is zeker.’


‘Je moest eens weten wat er straks met je gaat gebeuren,’ fluistert de man in haar oor en bijt zachtjes in haar oorlelletje. ‘Ga maar vast, ik kom er aan. Even lenspompen. We hebben wat zitten toepen, nou dan weet je het wel. Weet je dat ik daar aardig van ben opgeknapt. Ik zal het je toch eens leren.’


‘Vergeet niet het licht uit te doen,’ zegt de vrouw. ‘En de thermostaat op het nachtprogramma.’


‘Tot uw orders, kolonel.’


De man salueert en gaat naar de wc. De vrouw gaat naar boven en merkt dat haar benen nog altijd als rubber voelen.


Nog geen halve minuut later is ze weer beneden, voor de wc-deur, en is de paniek terug. Heviger dan ooit. Ze slaat op de deur en roept met een van doodsangst verwrongen stem: ‘Herman, ben je daar nog?’


‘Maar natuurlijk, schat,’ klinkt het bijna opgewekt. ‘Wat is er in godsnaam aan de hand?’


Terwijl de man nog bezig is met afdruppelen, trekt de vrouw de deur open. Verwilderd. Lijkbleek. De man schrikt.


‘Je kijkt alsof er een vreemdeling bezit heeft genomen van ons toilet. Wat is er aan de hand, Annelies. Wat gebeurt er met je? Heb je koorts of zo? Het lijkt wel of je ijlt.’


Zij grijpt zijn hand en trekt hem bevend de trap op. Terwijl de man pogingen doet om met één hand zijn gulp dicht te ritsen, probeert zij hem met gebaren duidelijk te maken dat hij stil moet zijn. Met een sluipende tred trekt ze hem mee naar hun slaapkamer. Even nog heeft de man het idee dat ze van de aanvankelijke angstscène nu een pikant spelletje wil maken en daarom speelt hij het spel mee. Maar die zoete opwinding is van korte duur.


Op de overloop blijft ze staan en duwt hem naar voren. Eenmaal in hun slaapkamer is hem snel duidelijk waarom zijn vrouw zo in de war is. Het is donker maar er komt net genoeg licht van de straat om te zien dat er in hun bed iets ligt…….Alleen lastig te zien wat. Of beter wie. Het dekbed lijkt zich om een volwassen menselijk wezen te hebben gevlijd dat op zijn zij ligt. Aan de beharing van het half zichtbare hoofd te zien is het een hij. Hij durft niet dichterbij te komen. Vanuit de deuropening kan hij niet zien of het om een levend wezen gaat of om een uit de kluiten gewassen pop. Geintje van de jongens van Arie? Ze hebben hem wel eens eerder flink te pakken genomen. De derde optie zou helemaal te gek voor woorden zijn, maar toch schiet die even door zijn hoofd: niet een levend wezen maar een levenloos wezen. Hij schudt zijn hoofd, doet nog een stap naar voren, op alles voorbereid, en ziet dan op de blauwe kussensloop een grote zwarte vlek. Hij ziet ook dat de dolende slaper een opvallend lange bakkebaard heeft laten groeien. Ik ben dus niet de enige, bedenkt hij. Het voelt als een vorm van verbondenheid.


De man aarzelt. Dat hier iets krankzinnigs aan de hand is, dat is nu wel duidelijk. Maar welke idioot ligt daar in zijn bed, op zijn kussen met zijn bakkebaard? Hij blijft even staan en let op bewegingen van het dekbed. Hij doet nog een stapje naar voren. Het duister hindert hem. Beweegt er nu iets of niet? Ademt er iets? Voor zover hij het kan zien, beweegt er niets. Er gaat geen dekbed op en neer. Als hij nog een stap is opgeschoven kan hij niet anders dan vaststellen dat hier iemand ligt die niet merkbaar ademt.


Hij moet iets doen. Wat is wijsheid? Aan Annelies heeft hij nu even niks. Hij raapt al zijn moed bij elkaar en geeft de gedaante een por in zijn rug. Er gebeurt niets. En dan nog een keer. Harder. Geen reactie. Angstige vermoedens beginnen te kristalliseren tot werkelijkheid. Hij loopt terug naar de overloop.


‘We moeten direct de politie bellen, Herman,’ fluistert de vrouw. ‘Er ligt iemand in ons bed die daar niet thuis hoort. Heb jij de achterdeur op slot gedaan toen je wegging?’


‘Dat weet ik niet meer. Maar wat ik wel weet is dat die deur niet op slot was toen ik terugkwam. Ik kan me niet voorstellen dat jij hem hebt opengedaan nadat ik was vertrokken. Ik heb hem dus niet op slot gedaan en jij hebt hem ook niet op slot gedaan nadat ik was vertrokken. Feit is dat die deur open stond toen ik thuiskwam.’


‘En dus?’ fluistert de vrouw.


‘Als jij vervolgens in slaap bent gesukkeld, kan er iemand ongemerkt naar binnen zijn geslopen.’


De vrouw knikt.


‘De vraag is natuurlijk: welke idioot sluipt er als een dief in de nacht een huis binnen waar bewoners thuis zijn en duikt dan prinsheerlijk in hun bed. Dat lijkt me vragen om problemen.’


‘Jij denkt niet dat het een inbreker is?’ zegt de vrouw.


‘Het is een inbreker of een ontsnapte gek.’


‘Herman, even serieus,’ zegt de vrouw die langzaam weer een beetje tot leven begint te komen. ‘Een inbreker die in bed duikt? Geloof je het zelf?’


‘Nee, tenzij hij van de pure spanning een beroerte heeft gehad en van ellende is gaan liggen.’


‘Annelies, ik durf het bijna niet te zeggen, schrik niet, maar we moeten er rekening mee houden dat de persoon in ons bed niet meer leeft.’


De vrouw slaakt een kreet en zoekt steun tegen de muur.


‘Ik wil dat je meegaat naar binnen. Ik ga het dekbed verwijderen. We moeten weten wat er aan de hand is. Kom.’


Ze lopen de kamer in en de man doet het licht aan.


‘Kijk nou,’ zegt de vrouw, ‘dat kussen zit onder het bloed. O, mijn God, wat is hier gebeurd?’


Herman kijkt nog één keer scherp naar iets dat op een ademhaling zou kunnen wijzen en slaat dan voorzichtig het dekbed terug.


‘Herman,’ gilt de vrouw en stort zich op de man die daar roerloos in bed ligt.


2.

‘U blijft bij uw verklaring dat u niet als ééneiïge tweeling bent geboren?’ vraagt de rechter.


De man knikt.


‘U geeft toe dat in uw bed een dubbelganger van u lag die was overleden? Naar later bleek bezweken aan de gevolgen van de slag met een hard voorwerp?


‘De man knikt opnieuw.


‘Op de grond naast het bed is uw vrouw aangetroffen. Gewurgd.’


‘Pardon, edelachtbare, niet mijn vrouw maar de vrouw van de man in het bed.’


‘Het enige verschil tussen u en de man in het bed is dat hij was bezweken aan de klap met het harde voorwerp en u niet. Bent u dat met mij eens?’


‘Ik ken niet alle details. U hebt uitgebreid vergelijkend onderzoek laten doen. Alles wijst inderdaad in de door u aangegeven richting.’


‘Simpel redenerend zou je kunnen stellen dat u door uw vrouw bent gedood en dat u vervolgens uw vrouw hebt gedood. Ik betwijfel of de wet in een dergelijke casus voorziet.’


Op de publieke tribune zwelt het gefluister even aan.


‘Misschien is dit het juiste moment om dr. Benninghofen als getuige deskundige naar zijn mening te vragen, edelachtbare.’ Het is de advocaat die interrumpeert.


‘Dr. Benninghofen, wilt u gaan staan?’


Een kleine, wat oudere man, kaal, gouden brilletje, staat op en beantwoordt enkele formele vragen.


‘U bent theoretisch natuurkundige,’ zegt de rechter, ‘en u beweegt zich op het grensvlak van de quantummechanica en de parapsychologie. De verdediging heeft u opgeroepen omdat u deze bizarre historie wellicht kunt duiden?’


‘Ik moet bescheiden blijven edelachtbare. Ik heb dit geval bestudeerd en ik ben tot de conclusie gekomen dat hier iets unieks is gebeurd. Iets wat in potentie ons wereldbeeld zou kunnen veranderen. Maar het is wel zo extreem dat ik verwacht dat de main stream van de wetenschap het als een anomalie terzijde zal leggen.’


‘Graag nu uw analyse, dr. Benninghofen,’ dringt de rechter aan.


‘Welnu, heel kort dan: volgens een bepaalde interpretatie van de quantummechanica leidt iedere gebeurtenis met verschillende vervolgmogelijkheden tot een opsplitsing van het complete universum. Elk universum gaat verder met een van de uitkomsten. In de fysica heet dit het Multiversummodel van Hugh Everett III. U mag het weer vergeten.

Een wonderlijk verhaal maar intussen door veel vooraanstaande fysici geaccepteerd.’


‘Wilt u ter zake komen, dr. Benninghofen?’ probeert de rechter nog maar eens.


‘Ik kom ter zake, edelachtbare. Wat er in het licht van het voorgaande gebeurd zou kunnen zijn, is het volgende. De man die hier terecht staat, is verwikkeld geraakt in een heftige ruzie met zijn vrouw. Na de klap met de bronzen vaas waren er twee mogelijkheden: overleven of sterven. Langs deze lijn is het universum opgesplitst. Tot dan geen wezenlijk probleem. Maar vervolgens is er om een of andere reden een storing opgetreden in het afwikkelen van beide universa.


Als alles normaal was verlopen, hadden we een universum gehad met een vrouw en een man die na de klap het huis verliet om zijn chagrijn weg te drinken en een vrouw met een man die naar boven is gelopen en daar onwel is geworden en bezweken. Het lijkt er op dat er bij de opsplitsing van de vrouw iets fundamenteel mis is gegaan. Gevolg een vrouw en een man in twee personen.’


‘Buitengewoon boeiend,’ zegt de rechter, ‘ik kan niet anders zeggen. En was het volgens u dan ook onvermijdelijk dat de persoon die hier terechtstaat, zijn vrouw doodde op het moment dat zij de overleden variant zag?’


‘Ik hoop dat u me vergeeft als ik hierop het antwoord schuldig blijf. Ook zonder de emoties is het verhaal al complex genoeg. Een speling van het lot, een onwaarschijnlijk toeval heeft zich hier doen gelden.’


‘Misschien op dit punt een korte aanvulling van mijn kant,’ zegt de advocaat.


‘Probeert u zich eens voor te stellen, edelachtbare, dat je vrouw je heeft doodgeslagen en als ze dan moet kiezen tussen jou levend en jou dood, dan kiest ze voor jou dood. Is het gek dat jou levend dan zijn zelfbeheersing verliest?’


‘Ik vrees dat u het betoog van dr. Benninghofen wel erg vrij interpreteert, meneer de advocaat. Dat is in het algemeen niet in het belang van de cliënt. Deze rechtbank zal proberen binnen twee maanden tot een uitspraak te komen.



Espunt, 20 april 2016