Er gebeurt altijd wel wat

Gentse Feesten 2014.

Rechtsonder de nieuwe behuizing van Klokke Roeland

Mijn naam is Roeland, ’k kleppe brand

En luide storm in Vlaanderland

Slade op het Baafsplein in Gent.

Links Mal McNulty, rechts Dave Hill.

Sanitaire vernieuwing. De organisatie van de Gentse Feesten heeft er flink in geïnvesteerd.

De rondgang van de stroppendragers, ooit gestraft door keizer Karel V die onder meer in Gent resideerde.

Een gewild drankje tijdens de feesten: de Gentse Strop

Kort verhaal, 29 juli 2014

Er gebeurt altijd wel wat





Klokke Roeland hing er rustig bij in zijn nieuwe betonnen bunker op het Emile Braunplein. Geen brand in de stad, wel vuur. Het vuur van de Gentse Feesten dat in een storm van enthousiasme door de stad joeg. En zeker op het Emile Braunplein spatte het plezier er vanaf. Eén van onze favoriete hangplekken. Tien dagen het centrum van de rock, de swing, de rockabilly, de bluegrass. Daar viel zelfs voor Klokke Roeland niet tegenop te kleppen.

Het Ibishotel naast de Sint Baafskathedraal bleek een ideale uitvalsbasis. Tot elf uur ontbijt en een eigen toilet. En goed afgeschermd tegen omgevingsgeluiden. De nachtelijke bassen vanaf het podium op het Baafsplein waren uiteraard onstuitbaar, maar de hogere tonen kwamen het hotel niet in, zodat je op een zeker moment toch aan een welverdiende nachtrust kon beginnen. En dat was niet onbelangrijk omdat er kans op uitputting bestond. Dit festival is namelijk in al zijn vriendelijkheid een sluipende killer voor de ongetrainde partyganger.

Volgens het lokale nieuwsblad Het Nieuwsblad trokken de Gentse Feesten dit jaar in tien dagen 1,2 miljoen bezoekers. De naam van het festival wekt de indruk van borstklopperij, maar dat hier consequent het meervoud van feest wordt gebruikt, lijkt me geenszins overdreven. Bezoekers worden meegesleept in een maalstroom van kunst en cultuur, van pop en klassiek, van wijn en bier, temidden van imposante middeleeuwse gebouwen. Geweldig! Overdonderend! Maar de chroniqueur moet nuchter blijven, afstand bewaren, de overtreffende trap vermijden.




Wij checkten tegelijk met een Engels gezinnetje in dat opviel door de rijzige vaderfiguur, type oude rocker maar nog niet verlept. Een tijdje later liepen we langs het grote podium op het Baafsplein, één van de vele in de stad, waar luidruchtig werd gesoundcheckt.Door onze oudere rocker, dezelfde, samen met enkele nog wat oudere rockers. Navraag leerde dat Slade zich hier aan het voorbereiden was op zijn optreden die avond. Slade? Dé Slade? Glamrock uit de seventies? Jazeker, dezelfde. Hoewel, dezelfde? Nog twee originelen, waaronder Dave Hill, die grappige tuinkabouter op hakken met dat oogstrelend opgetopte ponykapsel.Onze rijzige rocker zat dus in Slade. Het bleek Mal McNulty te zijn die ooit ook nog een tijdje met The Sweet meedeed. Het hele gezelschap verbleef in het Ibis, inclusief de veel jongere vriendinnen. De volgende ochtend troffen we ze weer aan bij het ontbijt. Nooit eerder was ik zo dicht bij wat eens een wereldact was en wat, in ieder geval op een mooie avond in juli, in Gent, pal voor de ingang van de Sint Baafskathedraal, waar al zo lang wordt getreurd om het gestolen altaarluik van het Lam Gods, na veertig jaar nog altijd bekend genoeg bleek om een vol plein te vermaken met een uurtje nostalgie. Niet helemaal mijn piece of cake maar het was grappig om te zien hoe Mal en Dave, net als toen, met enige regelmaat een speakerbox beklommen. Erop ging nog wel, bij het afdalen werd de sleet zichtbaar. Maar mag het na zoveel jaar? En dan te bedenken dat onze Dave Hill nog maar net hersteld was van een stevige beroerte. Ze maakten aan het ontbijt zeker geen ongelukkige indruk. Een groot podium en een vol plein, wat mag je nog meer van je rock-oude-dag verwachten. Ik bedacht hoe het is om als succesvolle groep langzaam maar zeker door de tijd te worden ingehaald, uit zicht te raken, te proberen nieuwe, moderne stijlen in het repertoire op te nemen terwijl de trouwe fans alleen de ouwe successen willen horen. Van het A-circuit afzakken naar de B-omgeving en dan de C-ambiance. Je weet dat je te lang bent doorgegaan, maar juist daardoor kan je niets anders. Er is geen weg terug. Als je het zo bekijkt kun je beter als je jong bent, zonder veel succes, samen wat muziek maken en na een paar jaar gewoon je school afmaken, met je buurmeisje een gezin stichten en/of je ouwe beroep weer oppakken. Maar ja, zo werkt het natuurlijk niet, dat begrijp ik ook wel.



Al mijmerend over de grote vragen van het rockleven, die op dat moment waarschijnlijk alleen mij bezighielden, staarde ik vanaf mijn ontbijtplek naar buiten. Hoewel er zo vroeg nog weinig te feesten viel, trokken er toch alle drommen vroege vogels aan mijn oog voorbij. Daaronder veel Aziaten die bij hun rondgang door Europa meestal weinig tijd te verliezen hebben. Al snel had ik door waarom de meesten besmuikt grinnikend passeerden. Iets terug, tegen de zijbeuk van de kathedraal, stond een tijdelijke maar smakelijk ogende design-plaszuil. Eén van de 75, als alternatief voor het wildplassen (65 euro voor een heterdaadje), of in termen van de organisatoren: plashinder. Moeilijker te bestrijden was volgens hen de geurhinder. In het programmaboekje stond uitgelegd dat de urine een film over het rioolwater legt die uit putten en openingen een pislucht doet opstijgen. En dat klopte wel. Heel erg zelfs. De hele toiletoperatie kostte dit jaar volgens het programmaboekje 150.000 euro. Dat wisten de schaapachtig lachende en elkaar aanstotende Aziaten natuurlijk niet. Waarom die opmerkelijke reactie? Na wat piekeren kwam ik tot de conclusie dat het iets te maken moest hebben met de Aziatische schaamtecultuur. Zomaar te midden van een stroom passerende mensen de gulp openen en in het openbaar de blaas ledigen moet voor onze vrienden uit Japan en omstreken het karakter van een scène uit een horrorfilm hebben. Ik moest gelijk denken aan de groep Japanners die eens bij onze organisatie op bezoek was om te praten over innovatiebeleid. Eén van hen, mogelijk de enige die Engels sprak, introduceerde zijn reisgenoten waarvan een deel al spoedig zacht snurkende geluiden maakte. Zij zaten, hij stond. En om de drie woorden bewoog zijn hand onwillekeurig langs zijn gulp om er zeker van te zijn dat deze nog altijd netjes dicht zat. Een tic, maar wel een sterk cultureel bepaalde. Er flitste een nieuw beeld door mijn hoofd. Dat van de Japanse ambtenaar, een druk plein overstekend op weg van commissievergadering A naar commissievergadering B. Stress. Een spastische darm omdat door zijn toedoen in commissievergadering A de positie van zijn ministerie is verzwakt wat hem in de komende commissievergadering B gaat opbreken. Het is nog maar de vraag of hij zonder problemen de overkant van het plein haalt. Maar dan is daar de oplossing. Midden op het drukke plein staat een toiletgebouwtje. Het is hem nooit eerder opgevallen, maar wat doet het ertoe. Hij duikt het huisje in en sleurt zijn broek omlaag (is het algemene vermoeden). Een zucht van verlichting. Maar dan gebeurt wat zelfs in zijn ergste dromen nooit is voorgekomen. Het hele huisje houdt de pot met ambtenaar voor gezien en trekt zich in een vloeiende beweging terug. Het volgende moment zit hij daar, midden op het plein, op de pot met de broek op zijn enkels, aangestaard door verbaasde en grinnikende omstanders. De totale, naar harakiri neigende, schaamte beneemt hem de adem. De man van het Candid-Cameraprogramma met het bord GEFOPT, maakt het alleen maar erger. Zoiets moet het met de Gentse plaszuilen ook zijn. Grinniken, maar voor geen goud zelf gebruiken. Ik heb ook nergens Aziatische bezoekers bier zien drinken. De reden is me nu wel duidelijk.



De Stroppendragers


Terwijl dat bier toch niet te versmaden was. Vooral de Gentse Strop beviel me prima. Genoemd naar een gedenkwaardige episode uit de Gentse geschiedenis met een hoofdrol voor keizer Karel V die de dwarse burgers van Gent even onder handen nam toen ze weigerden nog meer belasting te betalen. Een aantal kreeg de strop, een grote groep werd in optocht op blote voeten de stad door gejaagd. En dat wordt jaarlijks herdacht op een wijze waar ze in België patent op hebben. Een processie in combinatie met theater. We stonden toevallig op de plek waar de stoet passeerde, inderdaad op het Emile Braunplein. Waar in de meeste processies onder een baldakijn een bisschop met monstrans meeloopt, was het hier Keizer Karel met zijn tante Margaretha. Een zeer nukkige Karel, die duidelijk de pest in had, ook al omdat hij langs de hele route werd uitgejouwd. Zelfs na eeuwen vol blondschuimend bier mankeert er nog niets aan het voksgeheugen.

En terwijl het baldakijn passeerde, ging er ineens een schok door mij heen. Ik meende de echte identiteit van de keizer te herkennen. Die ochtend, ongeveer ter hoogte van de eerdergenoemde plaszuil had ik, vanaf mijn ontbijtplek, Maarten van Rossem ontdekt die duidelijk op weg was naar een feestplek. Met een gezicht als een reumatische oorwurm. Dus dat klopte wel. Maar de combinatie feest - Van Rossem was lastig. Was dit het bewijs uit het ongerijmde dat de Gentse Feesten na 45 jaar een Van Rossem ontstijgende onkwetsbaarheid hadden bereikt of dreigde er gevaar voor de organisatie uit onverdacht cynarcastische hoek? Was dit Maarten eigenlijk wel of hadden we te maken met één van de vele straattheateracts? Was het Maarten of iemand die hem speelde? Zo briljant? Er is er maar één die Maarten zo perfect speelt. Dat is Maarten zelf. Maarten doet niet anders. En om de chagrijnige Keizer Karel te spelen hoefde hij alleen maar een ander pak aan.



De volgende dag schoot ik iemand van de organisatie aan. Ik voelde behoefte om een compliment uit te delen. Wat een feest. En geen enkele wanklank. De man lachte wat bedeesd, hij zou het doorgeven. Hij permitteerde zich een kleine correctie: het was feesten, niet feest. En ach, zonder wanklank. Dat was net iets te veel eer. Er gebeurt altijd wel wat. Zoals gisteravond. Wat dan, zo vroeg ik de man. Tja, iets met Keizer Karel. Die wilde na afloop van de optocht zijn pak niet meer uittrekken.


Espunt, 29 juli 2014