Kaas in de Lucht 2

Had oom Bakke toch gelijk?

Hoofdstuk uit alternatieve streekroman

Er zit kaas in de lucht

Hoofdstuk 1. Kraambezoek

Hoofdstuk 2, Had oom Bakke toch gelijk?

Hoofdstuk 3, It Jabikspaad




2. Had oom Bakke toch gelijk?


Sjoveltje is nu zeven maanden. Een levendig kereltje dat met zijn grote kijkers de wereld nieuwsgierig in zich opneemt. Sinds enige tijd heeft hij het kruipen onder de knie. En als er iets voor handen is waar hij zich aan kan optrekken, kost het hem weinig moeite om trots op zijn stevige beentjes te gaan staan. Ook Bietje en Kotze zijn trots. Met zeven maanden al staan, dan steek je goed in je vel. Als het weer het toelaat, neemt Bietje haar hummeltje mee naar de bleek, waar ze de was droogt. Met een tuigje om en aan een lang koord dat ze vastmaakt aan een paaltje dat Kotze met een paar ferme klappen van zijn houten paalhamer de grond in heeft getikt. Op de bleek kan Sjoveltje lekker ravotten met Pootje, de hond. En met de kippetjes, als ze tenminste binnen grijpafstand komen. Maar dat gebeurt niet vaak omdat kippetjes het niet zo op grijpen begrepen hebben.

Pootje wel. Die doet niets liever. Tenminste, tot voor kort. Want het is Bietje nu al een paar keer opgevallen dat hun speelse stabij de laatste tijd wat vaker op een afstand blijft. Dan zie je hem aarzelen. Hij komt kwispelend aanlopen, maar in plaats van Sjoveltje met een flinke lik te begroeten, blijft hij op een paar meter afstand staan. Alsof hij aan een onzichtbare ketting zit. Vaak wint zijn enthousiasme het dan toch en landt hij alsnog met een paar grote sprongen naast Sjoveltje. Maar Bietje heeft het gevoel dat hij zich steeds vaker omdraait en er, bijna met tegenzin, tussenuit knijpt. Met de staart tussen zijn poten. Het is maar een gevoel. Maar het knaagt wel.

Bietje moet nog vaak terugdenken aan het bezoek van oom Bakke en tante Klumpke. Het heeft haar onzeker gemaakt. Sindsdien ruikt ze altijd even aan een drukje van Sjoveltje. En als Kotze terugkomt van het melken, vergeet hij nooit om zijn Bietje even met een vragende blik aan te kijken. Dezelfde blik waarmee hij haar zo vaak heeft verleid. Dan scheurde ze zijn groene overall open zodat de knopen door de deel stuiterden. Kotze was een man van weinig woorden maar van veel knopen. En ach, wat had ze zich graag laten verleiden door die goedmoedige reus. En wat had ze de knopen er later graag weer aan gezet.

Maar die zelfde vragende blik heeft de laatste tijd een andere inhoud gekregen. Er schuilt nu zorg in. Zorg om hun kleine broekenmannetje. Bietje beantwoordt de vragende blik van Kotze steevast met een geruststellend tuiten van haar mooie, volle lippen, waarbij ze haar hoofd licht neigt. Het stelt Kotze op zijn gemak. Het is voor hem het vertrouwde teken dat alles in orde is. Het teken dat hij zijn ingehouden adem de vrije loop kan laten en dat hij onbekommerd een pijp uit het pijpenrek kan pakken om die liefdevol te vullen met een pluk Friese herenbaai van Niemeyer, zijn favoriete pijptabak. Zoals heit en pake vóór hem hadden gedaan. En ook hun heit. De oude binten van de Freya-hoeve kenden geen andere tabaksgeur.

Maar idylles duren meestal niet eeuwig. Dus was de dag gekomen dat Bietje ontzet naar buiten was gestormd om Kotze te roepen. Ze had Pootje het land in gestuurd om hem te waarschuwen. Die had het gedrag van hun hond zonder moeite herkend en was direct naar huis gekomen. Geschrokken, want zo kende hij zijn Bietje niet. Er moest iets gebeurd zijn. Als er maar niks met ons kind is, had het door zijn hoofd geschoten. ‘Kom vlug,’ had Bietje gezegd en ze had hem mee naar binnen getrokken. Gelukkig, Sjoveltje kraaide van pret toen hij Kotze in het oog kreeg. Zo te zien was er niets aan de hand. Kotze had hem willen oppakken maar Bietje had hem meegetrokken naar het aanrecht waarop een luier lag. Opengevouwen. Met in het midden een lichtgele pasta. Stopverf, maar niet zo stevig. Kotze had weinig bijzonders gezien. Het boerenbestaan speelt zich grotendeels af tussen schijt enerzijds en stront anderzijds. Of, zoals zijn vader altijd zei: De een zegt schijt, de ander stront, maar het komt alles uit de koe z’n kont.

‘Ruik eens,’ had Bietje gefluisterd.

Kotze had zich voorover gebogen, gesnoven, nog eens gesnoven, en had toen, na een lange aarzeling, gezegd: ‘Oom Bakke had dus toch gelijk.’

Bietje had geknikt. Ze begreep dat Kotze moeite had om het woord kaas uit te spreken.

‘Wat nu, Kotze?’

‘Heeft ie iets raars gegeten?’

‘Nee, natuurlijk niet. Hij krijgt gewoon de borst. Ik probeer al een tijdje een hapje fruit naar binnen te krijgen. Maar daar moet ie niks van hebben.’

‘Heb jíj dan misschien iets raars gegeten?’

‘Hoe bedoel je?’

‘Ik dacht, ….. misschien iets dat…, nou ja, dat dan in de melk komt. En dan in Sjoveltje. En dan weer uit Sjoveltje.’

Kotze was niet zo’n prater.

Bietje had opnieuw, maar nu met meer nadruk, gevraagd: ‘Wat nu Kotze?’

Kotzes blik was weggedwaald naar onbekende verten. Hij had nagedacht. Bietje had geduldig gewacht.

‘Dat jong is gezond. Zijn stront is gezond. Dus wat is het probleem?’

Bietje had zich gerealiseerd dat het geen zin had om verder aan te dringen. Kotze had zijn mening duidelijk gemaakt. Toch had ze het niet kunnen nalaten om te mompelen: ‘Ja, maar die lucht….’ Maar Kotze had zich al omgedraaid en zijn zoon uit de box getild. Strak onder het eeuwenoude, eikenhouten plafond had Sjoveltje gehangen. Veilig in de grote handen van zijn vader en geheel onwetend van de bezorgdheid bij zijn ouders had de dreumes het daar onder de massieve, eikenhouten balken best naar zijn zin gehad. Balken die gewend waren aan de geur van pijptabak.


Espunt, 2 februari 2015