De Reus van Rotterdam

Praatje van 3 juni 2023.

Eerder verschenen in "Rotterdam metropool met passie", Uitgeverij Oostland, 2023.
De Reus van Rotterdam


1958, Hilversum, Groest. Een flinke zomerse bui en de Groest stond blank. Een vergelijking met Rotterdam is wel wat vergezocht.







Hilversum is nu eenmaal geen Rotterdam
De uitnodiging om een bijdrage te leveren aan een bundel verhalen over Rotterdam waarin een passie voor de stad moest doorklinken, bezorgde me enige kopzorgen. Meedoen aan dit soort initiatieven vind ik leuk en zijn een stimulans voor het schrijversbestaan. Passie is een veelkoppig monster. Passie kan overal toeslaan. De inprenting begint waarschijnlijk al vroeg. Zo wilde het toeval dat ik in Hilversum ter wereld kwam. Na een moeilijke start, de huisarts vond dat een normale baby roze moest zijn en niet blauw, groeide ik na mijn eerste kouwe douche toch nog uit tot een flinke jonge vent. Na Hilversum kwam Utrecht, gevolgd door De Bilt en nu bivakkeren we alweer een tijdje in Nootdorp. Vergeleken met de passionele piek van Hilversum rimpelt het daar hooguit nog wat na. Van al die andere plekken waar ik nooit heb gewoond en hooguit een keer op bezoek ben geweest, ga ik niet echt gloeien. Dat geldt, het is niet anders, dus ook voor Rotterdam.


Een flinke baby


1937, 27 februari, Rotterdamsch Nieuwsblad, Rigardus 14 jaar. Hier met zijn evenoude vriendje Albert Andriessen. Rigardus is dan twee meter lang en weegt 100 kg.




Wat wel kan, is Hilversum en Rotterdam vergelijken, maar dan zonder de passie van mijn prille begin. En accepteren dat vergelijkingen altijd mank gaan. In Hilversum was het iedere zomer alle hands aan dek als de Groest, onze deftigste en voornaamste verkeersader, na een stevige bui weer eens onder water stond.

Rotterdam wordt pas onrustig als zijn waterwegen droog vallen (zoals nu?). Rare vergelijking? Ik zei toch dat je ze niet met elkaar kunt vergelijken! Gelukkig zijn er genoeg andere fenomenen waarvoor je ook een passie kunt ontwikkelen. Maar vraag me niet hoe dat werkt. Geen idee. Zo heb ik geen passie voor Rotterdam, maar wel voor de reus. Een knuffelreus die mij, na lange tijd, toch Rotterdam binnen wist te lokken. Zonder hem had ik de bundel mooi gemist!



We gaan een eeuw terug. Op 21 april 1922 wordt in Rotterdam een jongetje geboren dat naam zou maken. Letterlijk en figuurlijk. Een flinke baby. Negen pond. Naam maken, maar eerst een naam ontvangen. Het jongetje krijgt de naam Rigardus. Rigardus Rijnhout. Een bijzondere naam, zeker vergeleken bij die van zijn broer en zus die het met Piet respectievelijk Nel moeten doen. Rigardus is de deftige (Latijnse) variant van Rigard, en dat is weer een variant van Richard. Later wordt onze Rigardus door bekenden vaak kortweg Rijn genoemd. In oude krantenberichten duiken ook namen op als Richard en Henk.
Rigardus was een familienaam. Een doorgeefnaam. Vader en grootvader hadden dezelfde naam. Onze Rigardus maakte naam, maar ook enkele uitspraken van zijn vader bleven niet onopgemerkt. Zo gaat het verhaal dat de vader van Rigardus direct na de geboorte van zijn zoon de hoop zou hebben uitgesproken dat hij zou uitgroeien tot een flinke jongen.

Op 26 februari 1942 verschijnt er een uitgebreid artikel in De Panorama over het gezin Rijnhout, meer in het bijzonder over Rigardus. Hij is dan 19 jaar, 2,25 meter lang en weegt 155 kg.


Vader Rigardus Rijnhout trouwt op 12 oktober 1921 met Hillegonda Pragt. Hij is dan 28 jaar, zij 21, beiden Rotterdammers. Een eenvoudig sommetje leert dat Hillegonda als bruid in verwachting was. De optie van een prematuur van negen pond kunnen we gevoegelijk uitsluiten. Rigardus en Hillegonda vestigen zich op het adres Gouvernestraat 2a in de Rotterdamse volksbuurt het Oude Westen en blijven daar het grootste deel van hun leven in betrekkelijk behoeftige omstandigheden wonen. Niet in de laatste plaats omdat vader zich op een zeker moment geheel gaat richten op het wel en wee van zoon Rigardus. Hij wordt zijn impresario. De inkomsten blijven zeer bescheiden.

De Gouvernestraat verbindt de West-Kruiskade met de Nieuwe Binnenweg. Adres 2a is een bovenwoning. Vader beklaagde zich later erover dat hij bij de gemeente geen gehoor vond voor zijn dringende verzoek om voor zijn gezin een benedenwoning beschikbaar te stellen. Rigardus is altijd bij zijn ouders blijven wonen.

1958, Na een val uit huis getakeld.

Na een verkeersongeluk werd de trap voor hem een steeds grotere hindernis. Toen hij in 1958 in het Academisch Ziekenhuis in Leiden moest worden opgenomen, kon de brandweer hem alleen nog met een hijskraan via een raam naar buiten takelen omdat hij de trap niet meer af kon. Vastgebonden op een brancard, werk van de GGD en met assistentie van de BB-buitendienst. De politie had de zijstraat afgezet. De belangstelling was groot. Ambtenaren van de afdeling Bouwveiligheid (Gemeentewerken) hielden een oogje in het zeil. De operatie stond onder leiding van J. Vogelezang. Bron: "Het boek De Reus van Rotterdam uit 1971" van Cornelis Bastiaan Vaandrager, waarin de schrijver overigens maar één pagina aan zijn beroemde stadsgenoot heeft gewijd. De auteur heeft met deze titel waarschijnlijk geprobeerd zichzelf als (literaire) reus te profileren.

1959, 13 april, Rigardus overlijdt. Nog geen 37 jaar.



1959, 17 april, Fries Koerier, Reus van Rotterdam overleden.




In het ziekenhuis in Leiden werd Rigardus behandeld door professor Andries Querido, die later de medische faculteit in Rotterdam zou oprichten. Querido stelde vast dat Rijns opmerkelijke afmetingen (en klachten) het gevolg waren van een hypofysetumor, waardoor zijn lichaam te veel groeihormoon te verwerken kreeg. Rijn overleed op 13 april 1959 in Leiden aan een nierbekkenontsteking, nog geen 37 jaar oud.

Een grote vriendelijke reus, ondanks alle problemen


Zijn korte leven was zeker geen makkelijke opgave geweest, hoewel hij zelden klaagde. Met alle bescheidenheid die hem eigen was, had hij veel sympathie gekweekt bij zijn familie en buurtgenoten. Hij had zijn bijzondere lot bijzonder moedig gedragen. Liever was hij als een doorsnee Rotterdammer door het leven gegaan. Maar hij was nu eenmaal niet doorsnee. Zonder het te willen, maar ook zeer verdiend, heeft hij naam gemaakt. Heel Nederland en zeker Rotterdam wist van het bestaan van De Reus van Rotterdam. Een naam die na zijn vroegtijdige overlijden in verschillende vormen bleef voortleven.

Niet alle reuzen waren vriendelijk

In mijn prille naoorlogse jeugdjaren hadden reuzen doorgaans een slechte naam. Het waren niet de meest sympathieke sprookjesfiguren. Eerder angstwekkend grote bullebakken, meestal van het mannelijk geslacht. Bruten met een notoir slecht humeur, wat overigens wel te begrijpen is als je het levensverhaal van de meeste “echte reuzen” kent. Je kon er maar beter met een flinke boog omheen lopen, want als ze je te pakken kregen met hun knoertige klauwen, zag het er slecht voor je uit. Ze waren gek op mensenkinderen. Ze lustten ze rauw! Dat roze vlees! Smullen! Je kon ze gelukkig van heel ver horen aankomen. Maar ze voorblijven, was onbegonnen werk. Hun dreunende tred deed in een groot gebied de dakpannen dansen. Kerkklokken begonnen spontaan te beieren door het zwiepen van de toren. En eenmaal gepasseerd was het reuzenspoor goed te volgen. Dan zag je platgetreden paden en omgevallen bomen; alsof er een tornado had gewoed. De kinderziel was in mijn tijd gelukkig niet al te teer. We konden wel tegen een psychisch stootje. De meeste kinderzorgen waren urgenter van aard. De prik van de schoolarts, de harde hand van vader en de lepel levertraan van moeder, die bezorgden je pas echt buikpijn.

Hoewel we ze nooit in het echt waren tegengekomen, was er onder mijn vriendjes niemand die twijfelde aan het bestaan van reuzen. Sprookjes kon je misschien nog negeren, maar een verhaal uit de Bijbel? Dat moest je toch echt wel serieus nemen. Zoals de dramatische geschiedenis van David en Goliath. De jonge herder tegenover die reusachtige strijder uit het leger van de Filistijnen. Geen leuk slag volk, die Filistijnen. Als het allemaal naar de Filistijnen gaat dan bedoelen we: er blijft niets van over. Dat zegt genoeg. Dat David de reus met zijn slinger plat kreeg en vervolgens zijn kop afhakte, bracht bij ons opluchting en de hoop dat we blijkbaar niet helemaal weerloos waren tegen boze giganten. In veel verhalen uit de wereld van de folklore en de mythologie blijkt de dienstdoende reus een dommekracht, die het uiteindelijk aflegt tegen slimme kleinduimpjes.


David en Goliath


In de Hebreeuwse Bijbel komen naast Goliath meer dubieuze reuzen voor. Wat te denken van deze passage in het boek Genesis? We zitten in de periode voor de zondvloed, de tijd van Noach. “In die tijd en ook daarna nog, zolang de zonen van de goden (de Eholim) gemeenschap hadden met de dochters van de mensen en kinderen bij hen kregen, leefden de giganten (de Nephilim) op aarde. Dat zijn de befaamde helden uit het verre verleden.” Zo’n aanduiding als “in de tijd van Noach” moet je vooral niet te letterlijk opvatten. Het gaat hier om pure mythologie, de voortijd, waarin goddelijke en halfgoddelijke wezens nog actief zijn met het aftimmeren van de schepping. De Nephalim waren nakomelingen van gevallen engelen (duivels), kwaadaardige bastaardkinderen, reuzen. Het is hun kwalijke gedrag dat uiteindelijk leidt tot de zondvloed. In een latere variant zijn de Nephilim nakomelingen van Seth, de derde zoon van Adam en Eva (naast Kaïn en Abel), die in opstand komen tegen God en kinderen verwekken bij de dochters van Kaïn. En in weer een andere versie worden de demonen en hun nakomelingen, de reuzen, uiteindelijk vernietigd door de aartsengelen Michaël, Rafaël, Gabriël en Uriël.


Je zou dit een oersprookje kunnen noemen. En de les die we eruit kunnen trekken, is dat er in het collectieve onbewuste beelden zijn vastgelegd van het bestaan van zeer grote mensachtigen die ons in de oertijd flinke problemen hebben bezorgd. Je zou bijna kunnen zeggen dat we er een collectief PTSS aan hebben overgehouden waarmee latere “reuzen” te maken kregen. Hoe dan ook, er kwamen in de loop van de geschiedenis steeds weer uitzonderlijk grote mensen uit voort, die deze collectieve herinnering levend hielden.


Wat niet klopt, is het idee dat de latere, niet-mythische maar nog altijd grote reuzen, per definitie slechteriken waren. Hun indruk was verpletterend, ze waren vaak wel heel sterk en dat dwong uiteraard groot ontzag af. Een onverwachte confrontatie met zo’n reus zal ook bij ons op zijn minst gemengde gevoelens oproepen. Maar de reuzen van vlees en bloed waren bijna zonder uitzondering vriendelijk van aard. Als ze al geïrriteerd gedrag vertoonden, was dat vrijwel altijd een reactie op de voortdurende aandacht die ze kregen, in combinatie met allerlei vormen van uitsluiting. Ze werden vaak ook moe van het gepest, het gejen, het geroddel van mensen uit hun omgeving. En wat we verder niet mogen vergeten, is dat veel reuzengroei het gevolg is van een lichamelijke afwijking waarvan de betrokkene in de loop van de tijd vaak steeds meer last krijgt. Dan heb ik het nog niet over de dagelijkse problemen van iemand die geboren wordt in een te kleine wereld. Hij past er niet in en niets in die wereld past hem.


Rigardus Rijnhout heeft het allemaal ervaren. Hij wilde niets liever dan een normaal leven. Maar hij was niet normaal en dat heeft hij geweten. Een relatie, zoals anderen om hem heen die wel hadden, was voor hem niet weggelegd. Hij leed eronder maar beklaagde zich zelden. Rijn was bescheiden, verlegen. Een triest bijeffect van reuzengroei is dat de groei niet in alle lichaamsdelen even snel gaat. Zo kan het uiterlijk steeds meer gaan vervormen, omdat de onderkaak, de oren en de neus relatief snel in omvang toenemen. Rijn had er in beperkte mate mee te maken, maar er zijn voorbeelden bekend van op het eerste gezicht werkelijk angstwekkende voorkomens die haaks stonden op de ware aard van de getroffene.


Ik ben geen deskundige, maar het lijkt me niet uitgesloten dat ook onze sprookjes hun oorsprong vinden in de mythologie. Het is misschien niet helemaal toevallig dat de reuzen die onze sprookjes bevolken niet bepaald mens- en/of kindvriendelijk bezig zijn. Geen prettig imago. Ze zijn immers anders, net zoals dwergen. Niet aan de maat en met een vreemd uiterlijk. Moeilijk te peilen. Ook dwergen konden en kunnen in de praktijk meestal op weinig sympathie rekenen. Echte reuzen en dwergen hoorden er in ieder geval nooit bij, leidden een marginaal bestaan en kwamen in de afgelopen eeuw niet zelden in freakshows terecht waarin ze zich tegen een geringe vergoeding lieten bekijken. En in combinatie met een reus waren ze echt een topattractie.

De Amsterdamse reus Albert Johan Kramer (zie afbeelding links), waarschijnlijk de langste Nederlander ooit, was lange tijd Variétéartiest en had wereldwijd succes met komische sketches voor twee heren die hij samen met de dwerg Seppetoni opvoerde. En dan te bedenken dat deze Seppetoni zijn zwager was. In tegenstelling tot de meeste reuzen bereikte Albert Johan de respectabele reuzenleeftijd van bijna 79 jaar en was 2,42 meter lang. Toen Albert door ziekte was uitgeschakeld, werd Rigardus benaderd om hem in Londen te vervangen in de revue “Would you believe it?”.


Rigardus vloog op maandag 9 augustus 1948 naar Londen. De krant Het Rotterdamsch Parool van die dag meldde daarover onder meer het volgende: In het kantoortje van de KLM aan de Coolsingel werd Rijn Zaterdag eerst gewogen en gemeten. ‘Daar moeten we geld bijleggen bij zo’n passagier, vond de KLM, want Rijn neemt door zijn gewicht en omvang minstens de plaats in van twee passagiers. Het KLM-tarief is echter niet aangepast aan het vervoer van reuzen, zodat Rijnhout niet dubbel behoeft te betalen. Wij hebben nog geïnformeerd of het nodig was in het lijntoestel waarin Rijn zou vertrekken, bijvoorbeeld een gat in het plafond te maken waardoor hij zijn hoofd zou kunnen steken. Dit bleek niet nodig en zo is de Rotterdamse reus vanmorgen vlot gestart voor zijn Londens avontuur.”


Op 17 augustus 1948 keerde hij terug, omdat hij onder contract stond van Rinkels Variété en in Groningen moest optreden. In de periodiek Rotterdammer werd gemeld dat hij een contract in Plymouth had en het verzoek had gekregen om in Engeland en de Verenigde Staten op te treden. Rijn is dan duidelijk nog in goeden doen.

Het moet ergens in de eerste helft van de jaren vijftig zijn geweest, ik heb er in de lokale kranten helaas niks over teruggevonden, dat ik op de Groest in Hilversum, daar is ie weer, getuige was van een opmerkelijke gebeurtenis die veel volk op de been bracht. Toen wij arriveerden, was er een grote menigte die in stille verbijstering naar een man staarde die hoog boven iedereen uittorende. Daar stond dus een echte reus. Onmiskenbaar. Nee, dit is geen verhaaltje voor het slapen gaan. Ik zag hoe de massieve gestalte zich moeizaam door de massa naar de ingang van een schoenenwinkel worstelde, waar hij, zoals bleek, met een grote schaar een lint moest doorknippen. Ik zie het nog voor mij hoe hij bewoog… bijna voorzichtig. Alsof hij bang was ergens op tenen te trappen of iemand onder de voet te lopen. Een beetje fantasiereus had aan een flinke grom genoeg om de massa uiteen te jagen. Misschien wel door te blazen of een keer flink te niezen. Zo niet deze reus. Die was er juist om publiek te trekken. Hij glimlachte en schudde zo hier en daar een hand. Ook dat moest voorzichtig, want zo’n reus kent zijn eigen kracht niet. Zo dachten wij.


Mijn vader had ergens opgevangen, mogelijk door een bericht in De Gooi- en Eemlander of de Gooise Post, dat de Reus van Rotterdam, die zelf schoenmaat 62 had, een schoenenzaak op de Groest zou openen. Eindelijk weer eens wat te doen in Hilversum. Een echte reus, die zag je niet iedere dag.



1952, Hilversum. Een eerdere reus die een bezoek bracht aan Hilversum en veel aandacht kreeg: mevrouw Haroy, een witte vinvis!



Opwinding! Een beetje zoals in 1952 toen er een ander soort reus in Hilversum neerstreek. Mevrouw Haroy, een reusachtige Witte Vinvis met een wat wonderlijke naam, die aan de noordzijde van het station, op een speciaal treinonderstel, tegen een geringe vergoeding bekeken kon worden. Verbluffend en magisch. Ook dat staat me nog bij. Haar enorme hart stond apart opgesteld in een grote glazen kubus gevuld met een vloeistof. Je wist echt niet wat je zag.


Herinnering aan reus moet blijven

De Reus van Rotterdam kwam en ging. Ik had er tot voor kort geen actieve herinnering meer aan zou je tegenwoordig zeggen. Hij verdween uit mijn leven. Maar hem helemaal vergeten, deed ik toch niet. Zo kon het gebeuren dat mijn aandacht, zo’n zeventig jaar later, het was intussen 2018, getrokken werd door de reuzen van Royal de Luxe die in de zomer van 2018 in Leeuwarden opdoken (bijna letterlijk, in een buitenmodel duikerspak). Zij sleepten de burgers van deze stad, die het tot dan toe hadden moeten doen met hun eigen historische held Grutte Pier, een weekend lang mee in hun reuzenrad van avontuur: een reus op zoek naar zijn reuzendochter. Het inspireerde me om me weer eens te verdiepen in de reus. De mens die om welke reden dan ook met kop en schouders boven de massa uitsteekt. Het zal niet verbazen dat toen ook de Reus van Rotterdam weer in mijn geheugen opdook. Hoe was het hem na zo lange tijd vergaan?

Wat ik leerde was dat de Reus van Rotterdam, de vriendelijkheid zelve, in alle eenvoud toch op zeer grote voet leefde. Hij had zoals gezegd schoenmaat 62. Zoals alles van de reus vielen ook zijn schoenen buiten de gangbare dimensies. Het moest allemaal op maat worden vervaardigd. Gelukkig waren er in het Rotterdam van die tijd nog kundige schoenmakers, kleermakers en fietsenmakers die zo’n klus konden klaren. Dit bovenmaatse probleem maakte zijn eenvoudige bestaan onvermijdelijk kostbaar. Toen hij in 1952 een keer in het ziekenhuis belandde, moest hij zijn eigen bed meenemen! Met het bukkend binnenstappen in een schoenenzaak op de Groest in Hilversum, uiteraard geregeld door zijn vader, kon hij nog wat bij schnabbelen. Hij woonde bij zijn ouders. Het gezin ontving extra steun van de sociale dienst van de gemeente Rotterdam. Dat alles neemt niet weg dat Rigardus Rijnhout uitgroeide tot een beroemdheid die, overigens na een beschamend lange tijd, uiteindelijk in Rotterdam vereeuwigd werd met een eigen pleintje en een eigen standbeeld. Opmerkelijk genoeg een eerbetoon dat zijn Amsterdamse lotgenoot Albert Johan Kramer nooit ten deel is gevallen.

Lang na zijn overlijden kreeg Rigardus toch de gedenktekenen die hem toekwamen. In 1994 werd een naamloos pleintje in het Oude Westen naar hem vernoemd. Op 9 juni 2011 werd er een echt standbeeld van Rigardus onthuld (zie boven) in wijkpark Oude Westen. Op de foto de jonge reus Olivier Richter uit Utrecht, aanwezig bij de onthulling.

Het eerbetoon kwam lang na zijn trieste overlijden in 1959, net geen 37 jaar oud. Het standbeeld is te vinden aan de ingang van Wijkpark Oude Westen dat vlak achter zijn geboortehuis ligt. En ook het pleintje ligt in het Oude Westen. Het aanvankelijk naamloze pleintje kreeg in 1994 de naam R. Rijnhoutplein. Het Parool van 19 januari 1994 sprak van “een beroerd klein pleintje”. De ambtenaren lieten destijds de gemeenteraad weten dat een toelichting bij het straatnaambord in Rotterdam niet gebruikelijk was en nogal kostbaar. Zelfs in geval van een reus moest de gemeente blijkbaar op de kleintjes letten. Uiteindelijk werd er toch een bord met toelichting opgehangen. Het bordje hangt hoog en het lettertje van de toelichting is in lijn met het plein bizar klein en vrijwel onleesbaar. Het lijkt alsof het speciaal voor Rigardus is opgehangen. Het hangt namelijk op zijn ooghoogte. Hij had het waarschijnlijk als enige zonder trappetje kunnen lezen. Maar hij zou zelfs aan dat pieterpeuterige lettertje genoegen hebben beleefd. Hij nam het leven zoals het kwam, inclusief de kleine lettertjes.


Vele jaren later, in Rotterdam houden ze van aanpakken!, werd op 9 juni 2011 in het Wijkpark Oude Westen, onder grote publieke belangstelling, een standbeeld van Rijn onthuld. De tijd werkte duidelijk in zijn voordeel. Het is waarschijnlijk duidelijk geworden dat reuzen zoals Rijn zeldzaam zijn. Sterker nog, met de gevorderde kennis kan de reuzengroei nu snel worden opgespoord en gestopt. En dan hebben we alleen de sprookjes nog. Het bronzen beeld van Herman Lamers, dat op ware grootte is gemaakt, gaat vergezeld van een reuzenstoel, een reuzendeurpost en een paar reuzenschoenen maat 62. De directe familie van Rijn heeft de onthulling niet meer mogen meemaken, maar zijn neven en nichten wel. De familie van ‘Ome Rijn’ was erg gelukkig met het beeld, dat in korte tijd uitgroeide tot een toeristische attractie. Iedereen wil met de reus op de foto. Aanwezig bij de opening was ook een reusje in opkomst, de Utrechtenaar Olivier Richters, 2,17 meter. Olivier is fysiek duidelijk meer in proportie dan Rijn ooit was. Door intensieve krachttraining, hij ambieert een filmcarrière, heeft hij intussen het lichaam van een godenzoon. Hij opereert onder de marketingnaam The Dutch Giant. Zijn filmambities beginnen resultaat op te leveren.


Terug naar Rijn. Kinderen die zich voor hun stad of buurt inzetten, kunnen het tegenwoordig tot ‘Rotterdamse reus’ schoppen en krijgen dan van de gemeente een medaille (deze alinea is grotendeels overgenomen uit het verhaal “De reus (is echt) van Rotterdam” van Jacco Berveling in de bundel Rotterdam Schrijft uit 2018).


Met deze ontboezemingen is mijn bijdrage aan deze bundel, die spreekt van passie en Rotterdam, hopelijk enigszins gerechtvaardigd. Ik bewonder Rotterdam, al is het maar omdat het uiteindelijk Amsterdam in een aantal opzichten voorbij is gestreefd. Jammer voor Rotterdam nu net niet op het reuzenfront. Niemand in Nederland was – voor zover bekend – ooit langer dan de geboren Amsterdammer Albert Johan Kramer (1897-1976). Hoe lang hij precies was, is niet helemaal duidelijk. De meeste bronnen hebben het over 2,42 meter, maar ook 2,54 en 2,69 meter worden wel genoemd. Over zijn schoenmaat (65) wordt minder gediscussieerd. Hij werd bijna tachtig jaar, wat zeer ongebruikelijk is in de reuzenwereld. En de showbizz leverde hem een aardige cent op. Onze reus Rijn uit Rotterdam werd geboren op 21 april 1922 en overleed op 13 april 1959. Arm geboren, arm gebleven. Hij overleed jong, zoals veel extreem grote mensen. Maar de mens Rigardus Rijnhout had tijdens zijn korte leven zoveel goodwill en waardering opgewekt dat hij, in tegenstelling tot zijn Amsterdamse lotgenoot, in het collectieve geheugen is blijven voortleven.

Ik waardeer Rotterdam zeer, en zeker bekende voetballers als Faas Wilkes en Coen Moulijn. Ook bokser Bep van Klaveren heb ik hoog, maar ik heb er nooit gewoond. Te koop lopen met mijn passie voor Rotterdam zou niet erg geloofwaardig zijn. Maar die passie voel ik wel voor Rigardus Rijnhout, en dan vooral passie zoals we die voelen bij het lijdensverhaal uit de Bijbel. Emotie bij en medeleven met het bijzondere, maar ook moeilijke leven van de Reus van Rotterdam. Postuum heeft Rigardus me dus nog een flinke hand geholpen om een plekje te veroveren in deze bundel.


Lange tijd was ik zelf in vrijwel alle gezelschappen waarin ik verkeerde de langste. Al van jongs af aan. Bij de keuring voor militaire dienst werd ik afgetikt op 1,93 meter bij een gewicht van 78 kg. Er zat dus nog wel wat ruimte in mijn BMI-waarde. Rigardus Rijnhout woog bij zijn geboorte al 9 pond. Hij leed aan een groeistoornis en werd uiteindelijk maar liefst 2,35 meter (de laatste decimaal is soms een 7, een enkele keer vind je ook 2,55 meter maar dit beschouw ik maar als een drukfout). Hij woog op een zeker moment 230 kg. Goed dat er toen nog niet in termen van BMI werd gedacht, want dan had Rigardus er nog een grote zorg bij gehad. Volgens de BMI-meter zou hij veel te zwaar zijn geweest.


Ook mijn lengte openbaarde zich al vroeg. Het gevolg was dat ik altijd achterin in de klas werd geplaatst. Later stond ik steevast achteraan op groepsfoto’s, zodat meestal alleen mijn hoofd zichtbaar was. Ik accepteerde dat zonder morren en beschouwde het als een vorm van beschaving. En er waren voldoende voordelen om het bestaan leefbaar te houden. Een zekere lengte brengt een zekere rust in het leven. Ik voel me nog steeds bezwaard als ik in een theater plaatsneem en achter me geroezemoes hoor opkomen. Vaak wordt er dan van plaats gewisseld, zodat de langste van de achterliggers de klos is. Ik probeer zelf vaak wel wat onderuit te zakken, maar dat houd ik geen uren vol.


In de eerste klas van de middelbare school liep ik tegen een vervelend bijeffect aan. Onze leraar wiskunde had de gewoonte om de proefwerkopgaven algebra in een klein font op het bord te krijten. Ik kon dat van achteruit de klas steeds slechter lezen. Na een tijdje had het oogknijpen een natuurlijke grens bereikt. Omdat ik de algebratekens niet goed zag, begon ik problemen op te lossen die niet op het bord stonden, en dat had ernstige gevolgen voor mijn beoordelingen. Ik realiseerde me toen nog niet dat ik last van bijziendheid begon te krijgen. Na de laatste zoemer terugfietsend over de Groest, jawel dezelfde, wilde ik op woensdagmiddag nog wel eens even afstappen op het Langewenst waar dan markt was, inclusief wat kramen met tweedehands spulletjes. Ik was vooral geïnteresseerd in boeken, in die periode waren dat met name scheikundeboeken. Ik was nogal in de ban van atoomsoorten en hun eigenschappen. Als schoolvak kwam de serieuze scheikunde pas een paar jaar later aan bod. Wat snuffelend in een schaal met oude brillen en losse lenzen, als uiting van een andere hobby, te weten: de sterrenkunde inclusief het zelf bouwen van een sterrenkijker, hield ik een sterk negatieve lens voor me. En ontdekte ik dat ik daarmee de wereld weliswaar sterk verkleind, maar niettemin messcherp waarnam. Omdat het de helft van een gebroken brillenglas was, mocht ik de vondst gratis meenemen. Toen mijn moeder kort daarna vroeg wat dat akelige stuk glas in mijn broekzak deed, moest ik met de billen bloot en bekende ik mijn handicap. Kort daarna liep ik met een echte bril rond en voelde ik me niet alleen lang, maar vooral ook zeer onaantrekkelijk, omdat ik nu wist hoe scherp ik, met bril, door mijn omgeving werd gadegeslagen.


Hilversum had zijn Kleine Bertussie



Hilversum, jaren veertig / vijftig. Bertus Lam, bijnaam Kleine Bertussie, een echte dorpsfiguur. Werkte op de Groest als hotelbediende. Werd om zijn geringe afmetingen al net zo geplaagd als de Reus van Rotterdam om zijn grote afmetingen.




Rotterdam had een reus, Amsterdam had er een. In Friesland hadden ze Grutte Pier en in Drenthe Ellert en Brammert. Hilversum produceerde met zijn heide en zijn zand te weinig voedsel voor een reus. Als ik vertel dat er in het Hilversumse gemeentewapen zegge en schrijve vier boekweitkorrels staan afgebeeld, zal duidelijk zijn dat het dorp niet zat te wachten op een onverzadigbare Hollebolle Gijs. Er zijn foto’s waarop Rigardus Rijnhout zijn speciale etensbord toont: zeker twee keer het oppervlak van een standaardbord. Zijn eetlust was uitzonderlijk. In Hilversum hadden wij Kleine Bertussie, dat ging nog net. Ook een opvallende verschijning. Kleine Bertussie zat meestal op een bankje op de Groest. Hij was klein, zeg maar een dwerg, had een groot hoofd (waterhoofd?) en liep moeilijk. Daarom had hij altijd een forse wandelstok bij zich. Er was geen enkele reden om bang voor hem te zijn. Maar kinderen hebben zo hun eigen fantasie. Met grote mensen, maar ook met kleine. Abnormaal, daar gaat het om. Kleine Bertussie zou kinderen meelokken, opsluiten in een kooi achter z'n huis, vetmesten en opeten. Hoe zouden kinderen daar nu op komen? Bertussie gaf later toe dat het hem altijd pijn had gedaan, het gejouw, de angst, de roddel. Hij heeft ongetwijfeld geleden onder dat bizarre en onverdiende imago. En zo ben je dus dubbel gehandicapt! Rigardus Reinout kon erover meepraten. Dat deed hij overigens niet. Maar zijn vader wel. Diens laatste woorden bij de begrafenis van zijn zoon Rigardus, waarvoor hij zich voor alles wat hij waard was had ingezet, waren: “Spot en hoon waren vaak je deel, maar je haatte de mensen daarom niet want je had een hart van goud.”


Ook Utrecht had in diezelfde jaren vijftig (en zestig) een beroemde reus: de judoka en worstelaar Anton Geesink, de Reus van Utrecht. Met zijn 1,98 meter en 120 kg een klein reusje, dat wel, maar verder in alle opzichten een geweldenaar. Anton werd al op zijn 17de nationaal kampioen (1951) en twee jaar later ook Europees kampioen. In 1964 bezorgde hij Japan, na de nederlaag in 1945, een bijna net zo gevoelige klap. Anton werd namelijk in het hart van het land waar het heilige judo was uitgevonden, in Tokio, Olympisch kampioen alle categorieën, nadat hij in de finale de Japanse favoriet, de onoverwinnelijk geachte Kaminaga, in een verwoestende houdgreep had genomen. Japan in rouw, eeuwige roem voor onze Utrechtse Reus uit de volksbuurt Wijk C, die ooit nog met het juiste accent bezongen is door Rijk de Gooyer in het Utrechtse volkslied “Als ik boven op de Dom sta (kijk ik even naar benee, dan zie’k m’n ouwe statsie, het Vreeburg en Wijk C)”. Er zijn veel dingen uit mijn studententijd die ik me niet meer herinner, enkele nog wel. Zo stond ik ooit in het centrum van Utrecht als fietser te wachten voor een stoplicht. Op een zeker moment was het alsof zich een zonsverduistering voltrok. Er viel een diepe slagschaduw over mij heen. Enigszins ontdaan keek ik voorzichtig links van me en stuitte op een massief bloot dijbeen waaraan geen einde leek te komen. Toen ik voorzichtig de zichtlijn naar boven volgde, werd duidelijk dat Anton Geesink, in een enorm kort broekje, naast me stond. Een reus, in alle opzichten. Een vriendelijke reus, die netjes op zijn fiets voor een stoplicht wachtte, zoals al die dwergen om hem heen. Ik denk niet dat het Utrechtse politiecorps een kans had gehad als ze hem hadden willen aanhouden wegens rijden door rood.


Reus trekt aandacht!
















Rigardus was een aandachttrekker en dus waren er altijd

wel bedrijven die hem van producten voorzagen,

zoals een buitenmodel fiets, extreem grote schoenen

en zelfs een verbouwd autootje.


Rijns jonge jaren voltrekken zich zonder al te veel ophef. Na zijn derde levensjaar valt zijn buitengewone groei en dito eetlust niet meer te ontkennen. Rijn gaat ter observatie vijf weken het ziekenhuis in. Uitkomst: een afwijking aan de schildklier die volgens de artsen tot zijn 18de zal voortduren. Verder kerngezond. Veel later blijkt het venijn in de hypofyse te schuilen.


Hij is een goede leerling en steekt al snel letterlijk met kop en schouders boven zijn klasgenoten uit. In zijn pubertijd blijkt zijn buitengewone kracht. Zijn vader laat in het Rotterdamsch Nieuwsblad van 27 november 1937 doorschemeren dat hij wel wat in een bokscarrière ziet. Boksen is op dat moment Rijns grote passie.


Moeder vraagt zich wanhopig af hoe ze de honger van haar kind moet stillen. ’s Ochtends minstens 20 boterhammen, ’s middags zo maar twee en een halve kilo aardappelen. En dan de rest. Maatschappelijk Hulpbetoon, een soort Sociale Dienst, verdubbelt de bijlage van 1,25 gulden per week. Maar niet dan nadat een ambtenaar van de dienst een week lang heeft geturfd wat Rijn consumeert. Veel dus.


Rijn had op dat moment ook al een baantje bij bakker De Zeeuw op de Diergaardesingel. Veertien jaar en zonder probleem twee zakken bloem van 50 kg elk aandragen. Rijn heeft intussen schoenmaat 52, bij een Brabantse schoenmakerij geregeld door Maatschappelijk Hulpbetoon.


Op zolder staat het door zijn vader zelf gefabriceerde bed met een lengte van twee en een halve meter. De speciale maatschoenen kwamen later van maatschoenmakerij C. van der Linden uit Rotterdam. Hij mag in het restaurant van Diergaarde Blijdorp onbeperkt eten, maar wel goed zichtbaar.


Schildersbedrijf Tollens laat hem de plafonds witten. Binnen een paar minuten gepiept. In de haven maakt hij duikbootnetten en hij gaat lantaarns doven; hij draait zonder hulpmiddelen de gaslampen aan en uit. En voor een winkeliersvereniging ontsteekt hij de kerstverlichting. Na al deze kleine baantjes stelt zijn vader eind jaren dertig voor om de aandacht te verleggen naar de wereld van de reclame.


In 1942 verschijnt er een grote reportage in de Panorama. Het is oorlog, maar de gemeente begrijpt dat Rijn een aangepaste rantsoenering nodig heeft. Zomers trekken vader en zoon eropuit, vaak naar Brabant en Limburg waar Rijn door zijn unieke aanwezigheid op evenementen wat kan verdienen. ’s Winters leven ze van de steun. De Tilburgse Courant van 18 mei 1943 bericht hoe Rijn in Gilze in café ’t Centrum van een zekere W. Faes na een optreden van een Brabantse lunch geniet.


Na de oorlog verkopen ze op publieksmanifestaties, na een kort optreden van vader en zoon, ansichtkaarten met voorop een foto van het duo en achterop informatie over het inhuren van Rijn in de volgende bewoordingen:

Stelt zich disponibel op

Tentoonstellingen

Oranjefeesten

Jaar- en Streekbeurzen

Winkelweken

Enz.

Prima referenties – Billijke prijzen – Overweldigend succes verzekerd


Rijns buitensporige en opvallende postuur had soms voordelen. De lokale middenstand hielp hem met bijzondere voorzieningen als ze zijn naam in een gevatte slagzin mochten gebruiken. Op bovengenoemde ansichtkaart liftte de firma Schipper mee met de volgende kraker:


De Reus van Rotterdam deed wijs

Ging naar Schipper voor zijn rijbewijs

Rijn kreeg in 1948 rijles in een soort verbouwd

speelgoedautootje (zo leek het). Hij zat op de achterbank.

De voorbank was verwijderd. Later reed hij ermee door Rotterdam.



Een extra attractie op de evenementen waar hij verscheen, was de enorme fiets die speciaal voor hem was gebouwd door de firma Batavus.


De reus van Rotterdam had met zijn autorijden een strop
Maar de klopvaste benzine van Garage Econoom loste het op
(Garage Econoom, Herlaerstraat 4, Rotterdam)


Op 26 oktober 1950 trad Rijn in Arnhem op als sandwichman, een veelgevraagde attractie om reclame te maken. In dit geval voor de heropening van een zaak op de Hommelstraat. Op 13 december 1950 staat in het Rotterdams Parool de volgende advertentie van het Motorpaleis:


“Zelfs de Reus van Rotterdam rijdt op Lilliput.”


Het betrof hier een rijwiel met hulpmotor. Een curieuze tekst, dat wel.


Rijns gezondheid begint af te nemen. In 1952 wordt hij opgenomen in het Westerziekenhuis met uitvalverschijnselen: verlammingen en blindheid. Hij knapt weer op. In 1954 slaat het noodlot echt toe. Op 10 juni maakt hij een ongelukkige val met zijn fiets op het Oostplein. Een bestelbus is nodig om hem naar huis te brengen. Door de val kan hij niet meer lopen en is hij aan een buitenmodel rolstoel gekluisterd. Hij raakt deels verlamd.


Zijn laatste jaren slijt hij weer met het verkopen van ansichtkaarten met achterop de boodschap:


"De Reus kan niet meer lopen, daarom maar ansichtkaarten verkopen."


Hij heeft een vaste plek bij de steiger van de Spido. In 1955 staat hij enkele maanden iedere dag bij de ingang van de grote tentoonstelling E 55 om zijn kaarten te verkopen. De manifestatie toont tien jaar na de bevrijding hoever Nederland, en Rotterdam, intussen gevorderd zijn met de wederopbouw.
Wederopbouw, niet voor Rijn.


Zijn gezondheid holt achteruit. In 1958 wordt hij halsoverkop overgebracht naar het Academisch Ziekenhuis in Leiden. Hij zal er niet levend meer van terugkeren. Rigardus Rijnhout, de Reus van Rotterdam, overlijdt op 13 april 1959.


Ook na zijn dood kreeg Rijn niet echt rust. Er kwamen anekdotes los. Zo zou zijn enorme, door zijn vader vervaardigde, bed op de zolder van zijn ouderlijk huis met het voeteneind boven het trapgat uitsteken. En na de begrafenis ontstond een verwant gerucht. Het voeteneind van de kist zou deels onder het grindpad uitkomen.


Volgens broer Piet (1992) had zijn vader het lichaam van Rijn gratis ter beschikking van de wetenschap willen stellen. Maar in Leiden was geen interesse. Later is men erop teruggekomen en zijn de stoffelijke resten op 13 maart 1975 alsnog naar het Anatomisch Lab van de Universiteit van Leiden overgebracht. Dit gebeurde in alle stilte, omdat er geruchten waren dat sommige Rotterdammers hun reus niet kwijt wilden.


Piet is later naar Leiden gegaan om te zien wat er met zijn broer was gebeurd. Piet: “Is mijn broer hier? Toen hebben ze me in dat museum wat rondgeleid en een beetje voorbereid op hoe het zou zijn. Het hoofd van mijn broer werd uit de kast gehaald. Ik heb het nog in mijn handen gehad. Je kon precies zien hoe de tumor zijn verhemelte had doen scheefgroeien. Het was heel emotioneel. Ze zouden hem in elkaar zetten. Ik weet niet of dat intussen is gebeurd.” (Het Parool van 29 januari 1994). Dat is inderdaad gebeurd (GvdS).

In juni 1985 was het skelet van Rigardus Rijnhout één van de bijzondere objecten op de tentoonstelling Rapsodie van de Dood van het Anatomisch Laboratorium van de Universiteit Leiden.


In 1977 kijkt vader, intussen 85 jaar, terug op het leven van Rijn. Hij heeft na zijn zoon, zijn vrouw verloren en daarna nog twee vrouwen. Na het overlijden van zijn zoon heeft hij gezwegen. Hij gunt zijn zoon dat hij nu eindelijk met rust wordt gelaten. Maar nu wordt het hem te veel. Hij heeft gelezen dat men een boek over Rijn wil schrijven. Hij vreest leugens en spektakelverhalen en dat maakt hem boos. Rijn was alles voor hem. “Waar Rijn was, was ik. We hebben alles meegemaakt samen. Als we geen geld hadden gingen we desnoods naar de temeiers in Katendrecht. Dan reden we langs en dan kwamen ze naar buiten, maar die meiden waren altijd goed voor een tientje per foto.” (Het Vrije Volk, 7 mei 1977.)

Rigardus en Gerardus (mijn doopnaam), in lengte schelen we iets meer dan 40 centimeter. Het lijkt weinig. In de praktijk bleek het levensgroot. Minstens zo groot als het verschil tussen Hilversum en Rotterdam.



2023, juni, Gerard van de Schootbrugge