Lang leve de liefde

Kort verhaal, 14 juni 2016

Mijn bijdrage aan een verhalenwedstrijd op Literair Werk met als thema: 'Lof der Zotheid'.

Lang leve de liefde





25 mei 2016. De Fransen proberen tevergeefs hun Fort Douaumont terug te veroveren.




‘Op 25 en 26 februari bereikte de beschieting een geweld dat de heftigste momenten in de dagen daarvoor nog overtrof. Het gebied dat onder vuur lag, was kleiner. De enorme vuurkracht van de vijand was geconcentreerd op Fort Douaumont en op het dorp met dezelfde naam. Het regende granaten. Een onophoudelijke stortbui. Loopgraven stortten in, de lijken van onze soldaten stapelden zich op.’ Uit een brief van de Franse luitenant J.-P., 1916, aan het thuisfront.

Romantische edelkitsch: het plaatje van de jongeling die aan de hand van een begeerlijke nymf door een uitbundig bloeiende voorjaarsweide voortsnelt. Maar aan de hand van Juliette door Nancy dartelen op weg naar een terrasje om samen eindeloos vol van elkaar te zijn, dat is geen kitsch maar pure kunst. Juliette is niet alleen heel mooi maar ook nog erg Frans. Omstanders kijken geamuseerd toe als wij passeren. Dronken lijken we, zijn we. We eindigen onze aanloop op een terras aan het beeldschone Place Stanislas.


‘Heb je gezien hoe deze tent heet, chérie?’ fluistert ze in mijn oor.


Ik draai me om en lees: Lamour.


‘Je kunt het ook overdrijven, Juliette,’ zeg ik. En dan schieten we allebei in de lach. ‘Die gouden hekken in de hoeken van het plein zijn van Jean Lamour,’ zegt Juliette. ‘Opdracht van Stanislas de Goede, hertog van Lotharingen.’


‘Ik vind het mooi,’ zeg ik, ‘maar lang niet zo mooi als ik jou vind, Juliette.’


Fort Douaumont. Nu een lugubere bezienswaardigheid.




Ik ken Juliette nu ongeveer een dag. Twee dagen geleden zijn we met onze historische studievereniging in Nancy neergestreken. Onze lustrumexcursie, bedoeld om meer te leren over het verloop en de verschrikkingen van de Eerste Wereldoorlog in Lotharingen, meer in het bijzonder in de omgeving van Verdun.


Gisteren hebben we uitgebreide rondleidingen gehad in en bij twee forten waar een eeuw geleden, in 1916, zo onwaarschijnlijk hard om is gevochten. Fort Vaux en Fort Douaumont. Koude, natte en donkere labyrinten waar je zonder oorlog al binnen een dag gillend zou weglopen.


Onvoorstelbaar hoe je hier moest overleven als je wekenlang en onophoudelijk bestookt werd met het zwaarste geschut waarover de Duitsers beschikten. Beschietingen, die in de loop van dat noodlotsjaar het hele gebied rond Verdun langzaam maar zeker omploegden tot een maanlandschap.


De inslagen van de zware granaten, die met een frequentie van veertig per minuut naar beneden kwamen, veranderden het aanzien van het terrein definitief. Het oogt nu als een vreemd golvende, mosgroene zee, waarin honderdduizenden jonge kerels ‘verdronken’ zijn, bevroren in de tijd. Naamloos, in alle eenzaamheid, als ongedierte afgemaakt.


Het einde van de beschaving. Een groene zee, overlopend van onmetelijk leed. Door mensen elkaar aangedaan. Niet omdat ze daar op uit waren maar omdat er ergens opdrachten vandaan kwamen. Omdat ze hun land moesten verdedigen. Omdat ze hun geliefden moesten beschermen. Omdat ze hun kameraden niet in de steek konden laten. Omdat hun eer en die van de natie op het spel stond. Zoveel 'goede' redenen om je kansloos aan flarden te laten schieten.


In Fort Douaumont raakte ik aan de praat met het meisje dat in het winkeltje boeken en memorabilia verkocht. Even later had ik haar ontfutseld dat ze Juliette heette en nog weer wat later vertelde ze dat ze in Nancy woonde en dat ze het een leuk idee vond om de volgende dag, vandaag dus, samen wat te drinken. Wat begon als een tot mislukken gedoemde studentengrap, één uit een treurig lange reeks, veranderde plotseling in de ouverture van Die Zauberflöte om maar eens een onzinnige vergelijking te gebruiken.

Het wonderschone Place Stanislas in Nancy

Terwijl de avond voorzichtig neerstrijkt over het plein valt mijn oog om een of andere reden op een klein mannetje dat met korte, driftige passen het plein oversteekt en onze kant op komt. Dichterbij gekomen realiseer ik me dat ik dat mannetje eerder heb gezien en ik weet ook nog waar: gisteren, in het winkeltje van Juliette. En dus vraag ik:

‘Juliette, ken jij dat kleine mannetje dat daar aan komt? Volgens mij stond hij gisteren bij jou in de winkel. Hij leek me nogal geïnteresseerd in de wijze waarop ik jou versierde.’


Juliette fronst haarsierlijke wenkbrauwen.


‘Jij mij versieren? Zou het misschien ook andersom geweest kunnen zijn? Ach, laat maar. Jij kan er ook niks aan doen dat je een man bent.’


Ze is niet alleen mooi, bedenk ik, maar nog geestig bovendien. Ben je dan een geluksvogel? Ze heeft hem inderdaad wel eens eerder gezien in het fort. En dan ineens staat hij voor ons tafeltje. Of hij even mag aanschuiven. Wij kijken elkaar verbijsterd aan. Hij merkt onze ontreddering.


‘Het is niet onbelangrijk wat ik jullie te melden heb,’ zegt hij met een accent dat duidelijk een niet-Franse afkomst verraadt. Hij wacht onze reactie niet af en gaat tegenover ons zitten.


‘Mijn naam is Jean Lomed en wat ik jullie wil vertellen zal zo ongeloofwaardig overkomen dat ik jullie eerst iets moet laten zien. Vertrouw me, ik zal klinken als een fantast, maar er zal geen woord verzonnen zijn. Geloof me. Mijn boodschap is te belangrijk. Van levensbelang. Voor jullie, voor de mensheid. En ik heb weinig tijd. Ze zullen me snel uitschakelen. Doe je ogen maar dicht en kijk.'


Hoe lang we daar met onze ogen dicht hebben gezeten weet ik niet, het leek een eeuwigheid. De beelden waren bizar, onbegrijpelijk en angstaanjagend.


‘Dat is wel genoeg,’ hoor ik onze tafelgenoot zeggen. Juliette en ik openen onze ogen.


‘En, wat heb je gezien, Juliette?’


Juliette lijkt in shock.


‘Ik heb een horrorfilm gezien,’ zegt ze, totaal ontredderd. ‘Het leek of ik op het slagveld rondliep. Ik herkende de omgeving van Douaumont. Kogels. Granaten. Overal om me heen was pijn, bloed, vreselijk lijden. Ik zag het. Ik hoorde het. Ik rook het. Onverdraaglijk. Ik was ook bij de thuisblijvers, de moeders, de vrouwen, de geliefden, de kinderen. Ik heb hun peilloze verdriet, angst, wanhoop gevoeld. Ik wil hier weg. Wat was dit? Wat heeft u met ons gedaan?’


Ik herken de reactie van Juliette. Ik ben sprakeloos.


‘Sorry, dat ik jullie zo uit evenwicht heb gebracht. Even nog, dan zal ik de beelden weer wissen. Ze waren nodig om jullie te overtuigen. Wat jullie gezien hebben was een voorbeeld van de informatie die wij verzamelen voor onze opdrachtgevers.’


‘Wie zijn die wij?’ stamel ik. ‘En wie zijn die opdrachtgevers?’


‘Ons bedrijf helpt een groep buitenaardse wezens in leven te houden die ooit hebben gekozen voor onsterfelijkheid. Het zijn in feite alleen nog breinen. 45.000 Aardse jaren geleden zijn ze erin geslaagd, mits zich geen kosmische catastrofes voordoen, om de dood te overwinnen. Belangrijkste probleem: verveling. Onze opdrachtgevers zullen sterven als ze niet gevoed worden met prikkels. Met opwinding. De Aarde bleek een ideaal en nogal uniek theater. Ons bedrijf is niet alleen gespecialiseerd in het verzamelen van opwindende informatie, wij sturen, beïnvloeden, saboteren, propaganderen, simuleren, noem maar op, om actief interessant theater te scheppen. Wij waren en zijn, heel subtiel, betrokken bij veel ellende op de wereld. Onze klanten willen ellende. Ze leven van ellende. En ze willen steeds meer en steeds heftiger. Aan ons de opgave om te doseren. Want we moeten ze nog een flinke tijd blijven vermaken.’


‘Uw bedrijf zat ook achter de Eerste Wereldoorlog?’ vraag ik.


‘Wat dacht je. Een kwestie van opbouwen, stoken en op het goeie moment de lont aansteken. Wij zijn altijd op zoek naar kleine dingen die grote gevolgen hebben. De Tipping Point, daar zoeken we naar. Sinds De Verlichting is het hier pas echt goed gaan lopen. De combinatie van ratio en emotie is voor ons goud waard. De emotie wil wat, de ratio kan wat. En dan gaat het hard. Zonder ratio leidt emotie tot angst en tot overgave aan hogere machten. Dat geeft ellende. Maar in combinatie met ratio leidt emotie tot onmenselijkheid en wreedheid. Dat gaat zeker mis. Heerlijk die utopieën die stommelingen als Erasmus en zijn vriend Thomas More bepleitten. Onze klanten waren zeer tevreden met nazi’s en communisten en we kunnen nog heel lang vooruit met het materiaal.’


‘Waarom vertelt u ons dit in godsnaam,’ stamelt Juliette.


‘Emoties,’ zegt Jean Lomed. ‘Ik dacht dat ik ze niet kende. Maar gisteren zag ik iets dat me diep raakte.’


‘O ja?’ zei ik. ‘Vertel.’



Nancy, Place Stanislas




‘Ik zag jullie. In Fort Douaumont. Jullie eerste contact. De vonk. Jullie ontluikende liefde. Niks ratio. Pure emotie. Het begin van iets moois. Geen dood en verderf, maar de kiem van nieuw leven. Eindig leven, dat mooi is omdat het steeds vernieuwt. Luister goed: mijn bedrijf zal alles doen om deze primitieve levenshouding te elimineren. Met romantiek hoeven we bij onze klanten niet meer aan te komen. Ze willen zien hoe hier de ratio voor ellende gaat zorgen. Laat het niet gebeuren. Wantrouw de profeten van het eeuwige leven, het eeuwige geluk. Het is de hel.’


Jean Lomed kijkt op zijn horloge.


‘Doe nu je ogen dicht dan zal ik de oorlogsbeelden wissen. Maar niet mijn waarschuwing. En als je ze weer opent, ben ik weg. Voorgoed. Vergeef me. Ik besef nu pas welk onheil ik heb aangericht.’



Espunt, 14 juni 2016

Mijn bijdrage aan de LW-schrijfwedstrijd Lof der Zotheid