Rode Pumps

Kort verhaal, 6 juli 2017

Rode pumps




‘Het spijt me, maar u komt niet voor in de Nationale Burgerlijke Basisadministratie, exclusief uiteraard de voormalige overzeese gebiedsdelen, dat wel,’ zei de vrouwelijke ambtenaar die heerste over loket 6 van het Gemeentelijk Bestuursgebouw.


‘Hoe ernstig is dat?’ vroeg ik onthutst omdat ik dit antwoord niet had verwacht. Hoewel? Er waren de afgelopen dagen net iets te veel vreemde dingen gebeurd. Misschien nog wel de minst schokkende was dat bij binnenkomst bleek dat de reeks loketten stopte bij nummer 6, terwijl ik op de site van de gemeente toch heel duidelijk loket 7 had genoteerd als het loket waar de burger zich diende te vervoegen aangaande zaken de Nationale Burgerlijke Basisadministratie betreffende. Ik vroeg me ook af waarom de tanige, nogal weerzinwekkende dame achter het loket een blanco naambadge droeg. Ik nam mij voor daar bij gelegenheid nog eens een opmerking over te maken. Maar nu was het ‘first things first’.

Het was een paar dagen terug begonnen. Na een dag stevig spitten in mijn volkstuintje was ik net halverwege de glijbaan richting een welverdiende nachtrust toen het met enige vertraging tot me doordrong dat er iets stond te trillen. Een gezoem dat sterker werd, maar dat kon ook nog het gevolg zijn van mijn opkomende alertheid. Eenmaal wakker begon ik, ruggelings en systematisch, de voor de hand liggende oorzaken na te lopen. Mijn mobieltje was het niet. Een ongedisciplineerde wekker evenmin. De centrifuge? Nee. De tv die spontaan was aangegaan? Verwarmingsinstallatie? Koelkast? Ook niet. Het leek me waarschijnlijk dat ik de bron elders moest zoeken. Misschien bij de buren? Of anders in de verdere omgeving?

Met enige tegenzin besloot ik een blik naar buiten te werpen. De klok van de Antonius had net twaalf geslagen. Ik tastte met mijn hand boven mijn hoofd naar het kwastje van het lichtkoord en klikte de plafonnière aan. Op het zelfde moment dat die aanfloepte, stopte de zoem. Was het de plafonnière? Het was de plafonnière! Maar dan wel als het licht uit was. Vreemd. Als er in zo’n lamp iets trilt is het vaak een peertje dat van ouderdom staat te jitteren. Maar trillen met het licht uit is vreemd. En dan stoppen als het licht aan gaat. Nog vreemder. Het enige wat ik kon verzinnen was dat het huis door een externe bron in een lichte trilling was gebracht en dat de plafonnière dat had opgepikt en was gaan resoneren. Ik deed het licht weer uit, stapte uit bed, gluurde door een spleet van de luxaflex en zag nog net hoe een vrachtwagen ons door drie rijen huizen ingesloten parkeerterreintje afreed. Op de zijkant van de wagen stond iets van grondboringen.

De volgende dag schoot ik mijn buurman aan die niets had gemerkt. Zijn echtgenote stond schuin achter hem en zei: ‘Die ziet nooit wat. En zo gauw ie in bed ligt hoort ie ook niks meer. Misschien heb je wel last gehad van zijn gesnurk, buur. Heb je daar al aan gedacht?’ Het wegwerpgebaar sprak boekdelen. Haar man kwam niet verder dan een schaapachtige grijns.

‘Tja,’ sprak loket 6 snibbig, ‘hoe ernstig is dat? Een nogal onnozele vraag zou ik zeggen. Wij van de gemeente zorgen dat de regels worden nageleefd, wij volgen de protocollen en verder zijn wijneutraal. Niet meer en niet minder. Is dat duidelijk?’

‘Ja, maar, eh….,’ zei ik wat overdonderd door zoveel rechtlijnigheid, ‘laat ik het dan anders stellen. Wat betekent het dat iemand ontbreekt in de Nationale Burgerlijke Basisadministratie? Ik bedoel, eh…., wat zegt dat over zijn positie in de samenleving?’

Loket 6, met een veel te grote bril op en verpakt in een gehaakt truitje dat weinig vrouwelijkheid verried, veerde op en zei: ‘Ontbreken in de basisadministratie, meneer, betekent dat u niet bestaat. Er kan dus ook geen sprake zijn van een positie in de samenleving. En aangezien u niet bestaat, heeft het voor mij ook geen zin om hier verder nog tijd in te steken. Ik wens u sterkte. Van de overheid hoeft u verder niets te verwachten. Misschien zit er ergens nog een ombudsman uit zijn neus te eten. Goedemiddag meneer.’ Ik wilde mijn naam noemen, maar ik was zo van slag dat ik mijn eigen naam even kwijt was. Ik ben ook de jongste niet meer.

Hier was ik dus zo bang voor geweest. Precies dit. Onbewust. Ik had het voorvoeld. Alles wees natuurlijk al in die richting. Maar tot aan het vonnis dat net was uitgesproken, had ik nog een sprankje hoop gehad dat het allemaal aan mij lag. Dat ik in de war was. Dat ik het contact met de werkelijkheid was kwijtgeraakt. En dan moet je natuurlijk niet gek opkijken als de werkelijkheid ook niks meer van jou wil weten. Maar het zat dus dieper. Ik ontbrak in de basisadministratie! Ik bestond niet! Of niet meer? Maar ik was toch niet de eerste de beste koppoteling die met een simpel stukje vlakgum kon worden weggeveegd zonder dat de rest van de werkelijkheid daar verder last of weet van had?

Er kwamen nieuwe verontrustende beelden boven. Wij hebben een stationnetje waar de Sprinter stopt. De dag na de plafonnière moest ik naar Utrecht. Ik moest voor het inchecken even wachten op een dame die in hoog tempo maar zonder veel effect haar OV-kaart op allerlei plekken voor het scherm hield. Zij keek voortdurend om naar mij met een verontschuldigende glimlach die allengs minder spontaan oogde. Ik wilde haar niet nog meer in de war maken en richtte mijn blik decent op een display met een plattegrond van ons dorp. Daaronder een alfabetische lijst met straatnamen. Het laantje waaraan ik woon, stond netjes op de goede plek. Met stippellijntjes, maar ach. Pas echt verontrustend was de ontdekking dat ons laantje ontbrak in de lijst met straatnamen. De dame met de OV-kaart riep opgetogen dat het gelukt was. Ja, dat zal wel, dacht ik. Haar wereldje was nog compleet. In alle consternatie miste ik mijn Sprinter. Ik ben maar weer naar huis gegaan. Ik had zo’n vaag gevoel dat ik daar harder nodig was.

‘U beweert dus zonder blikken of blozen dat ik niet besta?’ probeerde ik het gesprek met loket 6 nieuw leven in te blazen. ‘Maar als ik niet besta, hoe kan het dan dat u met mij een gesprek voert? Een weinig opbeurend gesprek, dat wel, maar desalniettemin een gesprek. Geeft dat niet aan dat ik in zekere zin in ieder geval nog deel uitmaak van uw werkelijkheid. Ik geef toe, erg veel vreugde beleef ik daar niet aan, maar het is in ieder geval iets. Dan zou ik toch nog een beetje moeten bestaan, denkt u ook niet?’

Op dat moment kwam de ambtenaar van loket 6 weer aangetrippeld. Ik was blijkbaar zo van slag dat ik niet eens door had dat ik tegen een leeg loket had staan te oreren. Een loket dat zweeg in alle talen.Onder de heupen bleef loket 6 voor mij onzichtbaar maar aan de onregelmatige trippel meende ik op te kunnen maken dat ze die ochtend gedacht moet hebben, kom laat ik mijn nieuwe pumps, die ik zaterdag heb aangeschaft, eens aandoen. Ze staan me goed en ik zit toch de hele dag. Een beetje simpel gedacht want ze had kunnen weten dat zelfs een ambtenaar zich een enkele keer moet verplaatsen. En waarom dat uiterlijk vertoon als je onder de heupen voor de burger onzichtbaar bent.


Net toen ik dat alles bedacht, nam ze weer plaats op haar werkplek en legde ze pontificaal haar voeten op het loketplankje. En warempel, nieuwe pumps en goddelijke benen die slechts door een miniem rokje enigszins aan onbetamelijke blikken werden onttrokken. Als dat al de bedoeling was! De knalrode pumps bungelden nu speels aan het uiteinde van haar voeten. Wat een verschil met boven de gordel!


De werkelijkheid, mijn werkelijkheid kreeg zowaar weer wat glans. Maar nu begon de snelle wisseling van het decor me toch zorgen te baren. Hier werd ongetwijfeld afgeweken van het protocol. Ik bedacht dat er talrijke burgers zaten te wachten op hun beurt. Die zagen natuurlijk wat zich bij loket 6 afspeelde. Ik draaide me om. De ruimte was leeg. Opluchting. Leeg? Verwarring. Angst. Ik draaide terug naar de pumps. Ze waren verdwenen. Er zat een dame van gevorderde leeftijd met een veel te grote bril en een gehaakt truitje dat weinig vrouwelijks verraadde. Keurig rechtop. Ik maakte dat ik wegkwam.

Buiten het bestuursgebouw probeerde ik op een bankje wat bij te komen. Alles rustig op een rijtje zetten. Kalmeren. Logisch nadenken. Dat viel nog niet mee. Er waren drie mogelijkheden: ik was in de war, de wereld was in de war of alles was in de war.

Vannacht? Was dat dan ook niet echt geweest? Opnieuw was ik wakker geworden van lawaai. Geen gezoem, maar een soort tankslag. Het ratelde, dreunde en beefde zo erg dat de plafonnière omlaag kletterde. Ik sprong op en zag achter het huis een uitermate vreemde processie van graafmachines van het type Liebherr 914 passeren. Even later denderden ze aan de voorkant langs. Met hun graafarmen schuin omhoog, Triumph des Willens, en met hun schijnwerpers priemend in de nacht had het alles weg van een parade. War of the Worlds? Het was angstaanjagend. Wie of wat wilde hier een statement maken? Machtsvertoon? Een waarschuwing? Een voorteken?

Vanochtend had ik nog even contact met mijn buurman. Die maakte een frisse en uitgeslapen indruk. Niets gehoord. De buurvrouw trouwens ook niet.

Ik kwam er niet uit. De paniek klotste over mijn enkels. Ik sloot mijn ogen maar de beelden in mijn hoofd waren zo bizar dat ik ze direct weer opende. Waar hij zo gauw vandaan was gekomen, geen idee, maar daar stond ineens mijn buurman voor mijn neus. Trillend en bevend. Ernstig in de war. Hoe gek het ook klinkt, het voelde bijna als een opluchting.

‘Er is iets vreselijks gebeurd,’ stamelde de buurman.

‘Hoezo? Vertel op man!’ zei ik.

‘Toen ik net terugkwam van het vissen, was onze hele rij huizen verdwenen. Weg. Ik heb nog gezocht. Maar ze zijn weg. Door de aarde opgeslokt? In het veen verdwenen? Geen idee.’

‘En de mensen? Ook weg?’

‘Nee die stonden allemaal bij elkaar met een groot bord in hun hand. Blij. Lachen. Knuffelen.’

‘Ik houd er niet van om in de maling genomen te worden, buur, dat weet je. En dat is de afgelopen dagen net even te vaak gebeurd.’

‘Geloof me, zo waar als ik hier sta. Rijtje weg, iedereen blij.’

‘Rijtje weg, iedereen blij? Wie is hier nu gek?’ Ik kreeg Tetris-visioenen.

‘De Postcode Straatprijs, buur! De Postcode Straatprijs’

‘De Postcode Straatprijs?’

‘Ja. Met Verdubbelaar.’

Ik stond op en keek mijn buurman strak aan. Het was alsof ik in een spiegel keek. ‘Verdubbelaar,’ fluisterde ik. ‘Verdubbelaar.’

‘Ik zie je zo nog wel,’ zei mijn buurman. ‘Ik ga even bij loket 7 informeren hoe het nu verder moet met de basisadministratie.’

‘Loket 6’, zei ik. ‘Ik waarschuw je vast. Het kan zo maar zijn dat je straks niet meer bestaat. Trouwens, zonder huizen zijn we ook geen buren meer. Ik wens je sterkte. Laat je niet afleiden door die rooie pumps.’



Espunt, 6 juli 2016