Kwakje

Kort verhaal, 22 mei 2016

Kwakje



Ik had hem Kwak genoemd maar in het studentenhuis waarin ik me in alle rust voorbereidde op een meeslepende toekomst, werd het al snel Kwakje. Natuurlijk voorzag ik puberale flauwiteiten en gênante situaties, ik wist ook dat ik kansloos was en nam me voor de onstuitbare humor van mijn huisgenoten op dit punt te negeren. Tot op zekere hoogte had ik ook wel vrede met de naam Kwakje. Kwak was eerlijk gezegd aanvankelijk ook een deerniswekkend scharminkeltje. Maar het was toevallig ook een overlever.


Bij de eerste kennismaking was hij nog in gezelschap van vijf broertjes en zusjes. Ik was terug van de repetitor Oud Romeins Recht en stond op het punt mijn bed, waar ik eerder die ochtend slaapdronken uit was gerold, te fatsoeneren toen ik ter hoogte van het voeteneind gepiep meende te horen.


Weer muizen? Nu in mijn bed? Ik aarzelde even, vermande mezelf en trok toen, voorbereid op het ergste, de dekens met een ruk van het matras. Het gevolg was dat Kwak het direct al met drie broertjes minder moest doen. Die wapperden de kamer in en overleefden de landing niet. Achter mijn rug, door een kier in de deur, hoorde ik aanzwellend gegrinnik.


Even was ik in verwarring. Waar te beginnen? Bij de verongelukten of bij de overlevenden. Ik koos voor het laatste. Op mijn bed, angstig piepend, zaten drie gele wattenbolletjes met kleine snaveltjes en kraaloogjes tegen elkaar aan te bibberen. Kuikentjes van de een of andere vogel. Naast de kuikentjes een klein briefje met de tekst:


Om je gezelschap te houden tijdens de voorbereiding op je kandidaatsexamen.


Op dat moment stapten mijn huisgenoten naar binnen om mijn waardering voor hun kameraadschappelijke geste in ontvangst te nemen. Het afstotelijke grijnzen verging hen snel toen ik ze als blijk van erkentelijkheid de drie gesneuvelde kuikens overhandigde met het verzoek er goed voor te zorgen. Dan zou ik me wel over de andere drie ontfermen.


Ik had een maand uitgetrokken om de titel juridisch kandidaat te verwerven. Bij de vorige poging had ik drie maanden aan mijn broek gekregen omdat ik zakte voor mijn laatste vak: Oud Romeins Recht. Ik kon me geen tweede afgang permitteren omdat de dreigementen van mijn vader mijn maandgeld stop te zetten als ik de zaak nu niet wat serieuzer zou aanpakken, wel erg overtuigend hadden geklonken.


In de opwinding van het moment kon ik me niet voorstellen dat de opvoeding van drie kuikens behulpzaam kon zijn bij het afwenden van dit gevaar. Eerlijk gezegd had ik geen idee wat ik met die drie hummeltjes aan moest.


Ik werkte mijn oude huisgenoten met harde hand de kamer uit en ging voorzichtig op de rand van het bed zitten om mijn nieuwe huisgenoten wat beter te kunnen bekijken.


Even werd ik sentimenteel en mompelde binnensmonds dat het me speet van hun broertjes. ‘Ik zal goed voor jullie zorgen, beestjes,’ voegde ik er vol overtuiging aan toe.


Ik voelde iets opwellen dat leek op een morele verplichting. Terwijl ik me op deze kinderlijke wijze mentaal voorbereidde op mijn verzorgende taak, bleven de kuikentjes in hoog tempo doorgaan met het volschijten van het onderlaken. Ik wilde er nog even niet aan denken hoe ik dit te zijner tijd mijn moeder moest uitleggen als ik haar mijn vuile was overhandigde.


Het leek me voor de hechting verstandig dat ik de drie kuikentjes een naam gaf. Ik merkte ze met streepjes op hun pootjes. Ze waren zo hetzelfde dat praktisch gezien één doorgenummerde naam genoeg was geweest, maar dat stuitte me tegen de borst. Intuïtief begreep ik dat ik ze zo snel mogelijk een eigen identiteit moest geven. En dus noemde ik het kuiken met één streepje Kwik, met twee Kwek en met drie Kwak.


En toen wist ik het even niet meer. Een paar vragen leken me belangrijk: tot welke soort behoorden de kuikens, wat moesten ze eten en drinken en waar konden ze wel en niet tegen?


Op zolder woonde Bernard die biologie studeerde. Ik besloot daar mijn licht op te steken. Ik legde de deken voorzichtig terug, bond het drietal op het hart het bed te houden en beloofde direct terug te komen. De enige die me even aankeek, was Kwak.


Bernard liet me een glazen jampotje zien met drie kuikenlijkjes. Die gingen terug naar af. Naar het lab waar ze gevoerd werden aan de gifslangen. Een hobby van zijn prof. Bernard had de kuikentjes meegejat uit de fok. Het waren eendagskuikens van de eend.


Floris was er gek op. Floris bleek de bejaarde pofadder waar de prof van Bernard mee experimenteerde. Dat het om eendjes ging verbaasde me niet, ook al omdat ze niet protesteerden toen ik ze hun naam gaf.


Bernards advies: de eerste tijd warm houden, doosje met doeken, beetje drinkwater en wat gras en kroos. Gemalen wurmpjes, vliegjes. Ze willen voortdurend eten, voegde hij er nog aan toe. En ze zoeken water.


Een dag later was alleen Kwak nog over. Ik moest weg om etenswaar aan te schaffen en had het drietal even bij Guillaume, onze huisoudste, gestald met het verzoek ze in de gaten te houden en ze vooral ook goed warm te houden. Toen ik terugkwam, zei Guillaume dat ik even moest gaan zitten omdat hij vervelend nieuws had. Hij had het doosje met Kwik, Kwek en Kwak op de oliekachel gezet en was gaan douchen. Bij terugkomst bleek alleen Kwak nog, wankelend, op zijn pootjes te kunnen staan.


Kan ik nog wat voor je betekenen, zei Guillaume in een poging het leed te verzachten. Ik legde Kwik en Kwek voorzichtig op tafel en zei: breng ze maar naar Bernard, die kan er nog wat mee. Komt voor de bakker, zei Guillaume opgelucht, terwijl hij mij liefdevol naar de deur van zijn kamer begeleidde.


Een paar dagen later, kwam Karin. Wij hadden een relatie en Karin had een complot verzonnen zodat ze eens in de maand een weekendje bij me kon zijn. Ze was verpleegster, ze hechtte erg aan hygiëne, had een zwangerschapsfobie maar was ook erg lief en gezellig. Misschien iets te veel bezig met de toekomst, dan zou ze, speciaal voor mij net zo vaak zwanger worden als ik maar wilde, maar nu moesten we voorzichtig zijn. Periodieke onthouding had haar ouders een groot gezin bezorgd, condooms stuitten haar tegen de borst, ik had daar dan weer mijn eigen infantiele fantasieën bij, maar ze had iets gelezen over een pilletje dat je bij de NVSH kon krijgen. Collegaatjes beviel dat goed. Dus wie weet.


Karin was gelijk helemaal verliefd op Kwakje, die in een paar dagen al flink gegroeid was. We konden hem nu wel even alleen laten. Maar niet te lang want hij werd al snel erg onrustig als ik te lang uit zicht was. Bernard had me er nog voor gewaarschuwd: kijk uit dat hij niet gaat denken dat hij een mens is, want dan zal jij je straks als eend moeten gaan gedragen.


Het was toch gebeurd, ook al omdat Bernard er niet bij had gezegd hoe dit schrikbeeld te voorkomen. Kwakje liep de godganse dag achter me aan en beschouwde mij als zij moeder. Na een bioscoopje en een drankje kropen Karin en ik in mijn eenpersoons ledikant en hadden het heel gezellig. Ik was wel wat minder ontspannen dan gewoonlijk omdat ik niet wist hoe Kwakje zich in de aanwezigheid van Karin zou gedragen. Het was na een paar dagen al normaal geworden dat hij bij mij in bed lag. Bij zijn moeder. En als ik me omdraaide, draaide hij mee, dat wil zeggen, hij klauterde dan over mijn hoofd naar de andere kant zodat hij weer onder mijn arm kon kruipen. Voor een kuiken is het verschil tussen een arm en een vleugel niet helder.


Op een bepaald moment werd ik half wakker uit mijn eerste slaap. Het was Karin die, blijkbaar in haar slaap, geluiden maakte die wezen op een toestand van oplopende opwinding. Ik wist niet wat ik hoorde. Mijn vriendin was hard op weg naar een glorieus hoogtepunt zonder dat ik daar de hand in had. Ik kan niet ontkennen dat de situatie mij niet onberoerd liet. Ik hield mijn adem in. Een hoogtepunt werd het, maar niet zoals ik verwachtte. Karin slaakte een hysterische gil, schoot overeind en sprong uit bed. ‘Smeerlap, wat doe je, in mijn slaap, dat is aanranding, kon je je smerige poten niet thuis houden?’


Ze was geheel overstuur, huilde, hyperventileerde, sloeg wild met haar armen in het rond, en dat alles was blijkbaar mijn schuld. Eenmaal bij mijn positieven kreeg ik een idee wat er mogelijk was gebeurd. Kwakje drentelde zenuwachtig heen en weer op de plek waar Karin had gelegen.


‘Karin, rustig, denk aan je ademhaling. Ik geloof dat ik het begrijp.’


Karin werd niet rustig en haar ademhaling leidde nog steeds een eigen leven. Zij zat op een stoel, knieën opgetrokken, hoofd omlaag.


‘Karin, hier kijk, hier is de boosdoener.’


Ik hield Kwakje omhoog.


‘Het was Kwakje, Karin. Die heeft natuurlijk een zacht en warm plekje gevonden. Misschien dacht ie wel dat hij Kwekje had teruggevonden. Ontdek je Kwekje, hoe vind je die? Tja, en toen heeft ie misschien met die kleine, zachte flippertjes van hem, puur van genoegen, wat te veel bij je geflipperd. Dat is het geweest, Karin. Kom op, kom er maar lekker weer in.’


Maar Karin kwam er niet meer in, bleef in de stoel zitten, deken erover, en vertrok die morgen met de eerste trein. Nooit meer teruggezien.



Etholoog en Nobelprijswinnaar Konrad Lorenz hier als Moeder de Gans.




Het was de eerste van een serie ongewone voorvallen, allemaal het gevolg van het feit dat Kwakje meende dat ik zijn moeder was. Zo zag ik me wat later gedwongen om dagelijks met hem te gaan zwemmen in de grote vijver van de begraafplaats hier vlakbij. Als eend zijnde moest Kwakje het water in, maar hij verdomde het als ik niet voorging. Het leverde veel bekijks op, artikelen ook in plaatselijke media, en verder een paar bekeuringen en een gemene besmetting met de ziekte van Weijl omdat ook steeds meer ratten meenden dat daar hun moeder zwom. Kwakje alleen in die vijver was trouwens geen optie. Overal loerden reigers en snoeken. Hij had het geen uur overleefd.


Kwakje heeft me veel liefde gegeven, meer dan ik ooit van een medemens heb ontvangen. Of dat opwoog tegen de problemen waar hij mij, ongewild, mee opzadelde, weet ik niet. Ik heb dat sommetje nooit gemaakt. Nooit willen maken.


Maar de prijs was hoog. En de hoofdprijs was misschien wel het examen Oud Romeins Recht dat ik voor de tweede keer moest afleggen ten overstaan van de oude, verzuurde, formele kniesoor prof.dr.mr. Z. Het moet voor de hoogleraar een schokkend gezicht geweest zijn: de pedel die de deur opent waarna een jonge man op de voet gevolgd door een jonge, levenslustige eend binnentreedt om zijn kandidaatsexamen te verzilveren.


Ik kreeg niet de minste gelegenheid om de situatie toe te lichten. Z. sprong op vanachter zijn tafel, wapperend met zijn toga en uitroepend dat de pedel mij van de kandidatenlijst moest schrappen. Als goede jurist voegde hij er nog aan toe dat ik tegen dit besluit in beroep kon gaan.


Ik heb het maar zo gelaten. Wij zijn lekker gaan zwemmen in de vijver van de begraafplaats waarna het leven voor mij een geheel nieuwe loop kreeg.


Espunt, 22 mei 2016