26 februari 2017


Ome Piet van Velsen


Ome Piet op nog jeugdige leeftijd. 


Bronchitis

Ik houd niet zo van intieme een-tweetjes met anonieme lezers maar in dit geval was er een hinderlijk stemmetje dat me wist te overtuigen. Dit was functioneel. Nu, goed dan. Een paar weken geleden sloeg bij mij de griep toe en het voorlopige resultaat is bronchitis. Een taai goedje probeert het zinkende schip te verlaten. Een gestage stroom moeilijk grijpbare lichaamsvloeistoffen. Ik word geacht de massa met een laatste zetje de drempel over te helpen. Dit gaat gepaard met vreemde geluiden. Omdat wij in gemeenschap van goederen zijn getrouwd is Gemma de enige die zich niet permanent aan deze apocalyptische grunge-show kan onttrekken. Bewondering heb ik voor de wijze waarop ze dit lot draagt, en grote dankbaarheid voel ik voor de toewijding waarmee ze mij in leven probeert te houden. Zonder haar was de kans groot geweest dat u dit opzienbarende relaas had moeten missen. Het stemmetje vond dat u lezer dit moest weten.


Dit verhaal gaat over mijn jeugd en over de tijd daarvoor, met als aanleiding ome Piet. Waarom ome Piet? Een voor de hand liggende vraag, waarop ik helaas het antwoord schuldig moet blijven. Ik weet nauwelijks iets van ome Piet. Zo maar een inval, een toevallig ontladinkje. Pek van Andel waar ik veel van geleerd heb, zei mij ooit: een inval is iets wat je invalt. Zo eenvoudig kan het zijn. Iets dat afkomstig is uit een bron die ons onbekend is maar waarvan we mogen hopen dat hij nooit opdroogt. Zoiets als chronische bronchitis maar dan wat positiever.


Nu terug naar de proloog. Ome Piet was een zwager van mijn opa Gerrit van de Schootbrugge. In de loop van dit relaas zal opa Gerrit ome Piet een beetje van het toneel verdrijven. Opa Gerrit herinner ik me, onder meer, als iemand die ieder jaar weer een groot deel van de winter leed onder een chronische bronchitis waaraan hij uiteindelijk ook is bezweken. Een paar jaar jonger dan ik nu ben. Maar dit terzijde.


Dit verhaal speelt in mijn kinderjaren, en dat waren, met alle beperkingen die weer tevoorschijn komen als je de klok zeg zeventig jaar terug laat tikken, gelukkige jaren waarin eerdergenoemde lichaamsvloeistoffen vooral via de neus een uitweg naar buiten zochten. Zoals het hoort als je jong bent. Tenminste toen ik jong was, want wij waren als kind jarenlang verkouden, zo erg zelfs dat niet zelden en ten einde raad besloten werd de bron van alle kwaad te elimineren: de amandelen. Die werden dan geknipt. Dat klonk als een bezoekje aan de kapper en daar had het in de aanloop ook wel wat van weg. In een van mijn vroegste jeugdherinneringen word ik op een kruk getild, krijg ik een witte cape om, allemaal net als bij onze familiekapper Veldkamp, en wordt er mogelijk iets gedaan met een roesmiddeltje, maar dat weet ik niet meer. Wat ik nog wel voor me zie, vaag maar daarom niet minder luguber, is de enorme golf bloed die uit mijn mond gulpt en in een bakje onder mijn kin wordt opgevangen. Angstaanjagend! Een drama dat zich afspeelt in de RKZ  in Hilversum met als behandelend chirurg dokter Schmedding (niet helemaal zeker) die voor dit soort klussen zijn hand niet omdraait. De grote lamp op zijn voorhoofd geeft hem het aanzien van een monster. Ik moet een jaar of vier zijn geweest. Van PTSS had toen nog nooit iemand gehoord. Je werd geacht zo’n trauma zelf te verwerken.


Ome Piet en zijn Dreirad


Een Tempo Hanseat. Met een dergelijk voertuig moet ome Piet zijn klanten hebben bezocht.

 

Naarmate de tijd voortschrijdt raken mensen en dingen uit beeld. Soms begrijpelijk, soms ten onrechte. Neem nu mijn ome Piet, die eigenlijk een oom van mijn vader was. Ome Piet overleed in  1959 en was in de jaren daarvoor groenteman. Ome Piet heeft in mijn beleving niet veel sporen nagelaten in tegenstelling tot het vervoermiddel waarover hij beschikte. Na aanvankelijk nog zijn waren met paard en wagen te hebben rondgebracht schakelde ome Piet op een zeker moment over op, wat in Duitsland heet: een Dreirad. Deze driewieler, ik vermoed een Tempo Hanseat omdat die in zijn tijd nu eenmaal erg populair was, was onmisbaar, niet alleen voor ome Piet, maar voor een flink deel van de kleinschalige huis-aan-huisdistributie in deze streken. In 1962 begon het Dreirad zelfs nog aan een tweede, succesvolle jeugd in India waar het als gemotoriseerde riksja personen ging vervoeren. Dat ome Piet, die kinderloos bleef,  wat is weggezakt in de annalen kan ik me wel voorstellen, maar het Dreirad is toch wel even een ander verhaal. Dat verdient naar mijn mening echt een plekje in het publieke geheugen.


Onder de motorkap van de Tempo Hanseat zat een licht tweetaktmotortje met zo’n 15 pk dat via een ketting het enige voorwiel aandreef. Het hele mechaniek, wiel, aandrijving en motor, draaide mee met het stuur. De bestuurder had een beperkte ruimte ter beschikking. Zeker voor ome Piet,  die niet geheel toevallig ook bekend stond als Dikke Piet, moet het wringen geweest zijn. In de prospectus van de driewieler was sprake van drie zitplaatsen. Ik heb niet kunnen achterhalen of tante Gerarda, zijn vrouw, wel eens meereed. Qua belading was het voor het karretje geen bezwaar geweest, maar als het al gebeurde moet het in de cabine een overvolle boel zijn geweest. Achter de cabine bevond zich de laadbak waar van alles op kon worden gebouwd. In Duitsland werd de post ermee rondgebracht, ome Piet stalde er zijn aardappelen, groenten en fruit op uit.


Mijn ome Henny (broer van mijn vader, zie foto hieronder van het buurtelftal) wist nog te melden dat hij wel eens meeging met ome Piet en dat deze de gewoonte had om, op de terugweg, bij de slager op de Jan van der Heijdenstraat een tussenstop te maken. Hij bestelde dan een rauwe bal gehakt die vervolgens met veel smaak en met gulzige geluiden naar binnen werd gewerkt.

 

Het Gemeenlandshuis aan de Lage Naarderweg werd in 1917 het hoofdkwartier van de Erfgooiers. Het moest in de jaren zeventig wijken voor het Mediacentrum.

 

In de buurt van het Gemeenlandshuis (let op het torentje) lagen de velden van de katholieke voetbalvereniging Actif waar dit buurtelftal graag gebruik van maakte. Met een sterke vertegenwoordiging van de Schootbrugges (Louis 1, Gerard 2 en Henny 3) en uiteraard ook een Beerthuizen (Jan 4).
V.l.n.r. achter: Andries van Amerongen, Gerrit Kasbergen, Rinus Broekhuizen, Louis van de Schootbrugge (Luuk / Wiet), Toon Berteling, Wil ten Brink en Gerard van de  Schootbrugge (Gradus/Sas). Voor v.l.n.r.: Jan Beerthuizen, Ben ten Brink, Andriaan de Wit, Frans ten Brink, Henny van de Schootbrugge. Andries van Amerongen (links boven) was de zoon van de Joodse buurtslager. Andries en zijn familie hebben de oorlog niet overleefd. Mijn vader, Jan van de Schootbrugge, was dit stadium van zijn voetbalcarriere intussen ontgroeid en was al een paar jaar middenvoor in het eerste van de katholieke voetbalvereniging EMM, ook uit Hilversum.

 

Ome Piet woonde in Hilversum maar zijn afzetgebied was vooral Bussum waar hij een ventwijk had. Een paar keer per week laadde hij zijn driewieler vol en reisde in een sukkeldrafje (45 km/uur) af naar Bussum, waarschijnlijk over de Lage Naarderweg langs het terrein waar in mijn jeugd  een hertenkamp was en waar ook de voetbalvelden van Actif, de club voor de katholieke middenstand in Hilversum, lagen. Verder stond er sinds 1917 het Gemeenlandshuis van Stad en Lande van Gooiland, het monumentale hoofdkwartier van de Erfgooiers, de vereniging van lieden (vooral boeren) die een groot deel van het Gooise buitengebied in bezit hadden. Al dit moois moest uiteindelijk (jaren zeventig) wijken voor het Hilversumse Mediapark. Mijn broer wist me nog te vertellen dat hij het Dreirad van ome Piet ook wel eens in onze buurt heeft gezien. Wij woonden toen, sinds 1951, in de Erfgooiersbuurt. Ik had geen idee wat Erfgooiers waren, wat me er niet van weerhield om ze ernstig te wantrouwen. Misschien wel omdat op de Erfgooiersstraat ruw volk woonde.

Druppels op het raam


 

Piekerend over de nietigheid van het leven, zo’n bronchitis drukt toch je stemming een beetje, werd ik beloond met een nieuwe inval. Jazeker. (Als de achtervanger maar alert is!) Het regende vanochtend en ik dwong mijzelf om nou eens niet  chagrijnig naar buiten te kijken maar mijn blik te richten op het raam zelf dat onder de gegeven omstandigheden het zicht op de wereld nogal vertroebelde. Het raam was bezaaid met druppels van verschillende omvang. Zij bewogen van boven naar beneden. Een beetje schokkerig. Sommige ontmoetten onderweg een partner en fuseerden om samen hun levensweg voort te zetten. Eenmaal beneden leverden ze hun identiteit in en vloeiden via een gootje weg. Terug naar waar ze ooit waren ontstaan: de grote druppel, de zee. Even waren ze hun eigen druppel geweest.


In een flits zag ik de mens als een langs het raam omlaag zakkende waterdruppel. Een nietig fenomeen. Snel vergeten en verdwenen. Morgen opnieuw buiïg. Dat is de ene kant van het verhaal. Maar het perspectief verandert ingrijpend als je voor de verandering een keer niet naar buiten kijkt maar naar het raam zelf. Dan blijkt geen druppel hetzelfde te zijn. En ik ging nog een stap verder. Ik pakte een zware glazen loep  waarmee een oude tante ooit de krant las. Hij lag al jaren, nutteloos, als een soort relikwie, op de vensterbank.  Ik hield hem voor een druppel die even gestremd was. En toen ontdek ik het wonder. De druppel toonde mij de wereld op een verbluffende wijze. De naam Van Leeuwenhoek schoot door mijn hoofd. De hobbiebioloog die door zijn druppeltjes, in zijn geval van glas, zelfs een totaal nieuwe, onbekende wereld ontdekte. Een wereld vol onzichtbare “dierkens” waar zich ook bronchitisbooswichten ophielden. Het bracht Van Leeuwenhoek eeuwige roem en voorkwam de onherroepelijke anonimiteit van de doorsneedruppel. Ome Piet, opa Gerrit, vader Jan. Nietige druppels, totdat je ze van dichtbij bekijkt.

Mijn vader


Ca. 1921. Opa Gerrit met zijn oudste zoon Jan, mijn vader.


Mijn vader, Jan Johannes van de Schootbrugge, was een echte familieman. Zo ging hij regelmatig bij zijn ooms en tantes langs voor zover die op fietsafstand woonden. Dat gold voor een aantal van hen. Het waren zonder uitzondering broers en zussen van zijn moeder, geboren Huurdeman. Mijn grootvader, die het niet zo op fietsen had en daarom alles lopend deed, had geen broers en zussen, slechts halfbroers en halfzussen. Ik weet niet wie hem heeft verwekt, maar het lot was hem uiteindelijk toch gunstig gezind. Na een paar jaar trouwde zijn moeder met een zekere Jan van de Schootbrugge die mijn opa op de koop toe nam en hem de naam Gerrit van de Schootbrugge bezorgde. Daarna kwamen de halbroers en halfzussen. Dit alles speelde zich af in Kampen waar vader Jan sigarenmaker was en zijn aangenomen zoon Gerrit op veertienjarige leeftijd als sigarensorteerder ook een duit in het zakje ging doen. Wij bevolken dus de Hilversumse bastaardtak, de “echte Schootbrugges” stammen uit Doornspijk en omgeving.


Ik weet dit alles nog maar zeer recent. Tegen de tijd dat ik interesse ging tonen voor mijn familiaire roots, was mijn vader in 1970 lang en breed overleden. Hem heb ik niets meer kunnen vragen. Mijn familieherinneringen beperken zich tot genoemde bezoekjes aan ooms en tantes van mijn vader. Mijn moeder kwam uit Friesland en was bepaald niet familieziek. Met mijn vader naar ome Piet, of ome Kees, of ome Jan, het trok haar in het geheel niet. Om zo’n bezoekje  toch enig gewicht te geven mocht ik mee, bij mijn vader achterop. Ik kan me er weinig meer van herinneren behalve dan dat het stomvervelend was, soms angstaanjagend en dat er altijd sprake was van vreemde luchtjes. Dit alles speelt in de jaren veertig en vijftig.

Christiaan Huygens en Antonie van Leeuwenhoek


We kijken vanuit de tuin van opa en oma Schootbrugge, Huygensstraat 33 Hilversum, over het schoolplein van de Huygensschool naar de tegenoverliggende Leeuwenhoekstraat. In het hek staat Tony, een Canadeze soldaat die bij mijn grootouders was ingekwartierd. Hier heeft hij zich in het gasfitterspak van mijn opa gestoken. Dat vond hij leuk (voor later). Er is ook een foto bekend waarin hij het politieuniform van mijn vader aan heeft.

Het huis linksachter Tony werd bewoond door de familie Beerthuizen.





Opa en oma Schootbrugge bewoonden met hun zeven kinderen op het adres Huygensstraat 33 te Hilversum een majestueus huis. Het was bedoeld voor de bovenmeester van de Huygensschool, maar opa Gerrit had het in de crisisjaren, met ook toen een levensgrote huizencrisis, op een of andere wijze bemachtigd. In dat huis was ruimte genoeg voor mijn vader en moeder, die er in 1944 trouwden, en zelfs voor mij toen ik vlak voor de bevrijding geheel blauw ter wereld kwam. Na het advies van de huisarts, dokter Kreijns, om mij meedogenloos in hete en koude baden onder te dompelen volgde de rest van onze nationale driekleur gelukkig snel.


Na verloop van tijd gingen bij mooi weer de tuindeuren waarachter mijn box stond open en werd mijn wereld in één klap sterk vergroot. Over de tuin en over het aangrenzende schoolplein van de Huygensschool heen kreeg ik zicht op de Van Leeuwenhoekstraat. Daar woonde Gerda Beerthuizen, de grote liefde van mijn vaders broer Wiet (ook Luuk). Uiteraard werd me dat alles pas veel later duidelijk. Gerda was de oudste dochter in het gezin Beerthuizen. Haar vader werkte op de tapijtfabriek van Cornelis van de Brink, Huygensstraat 35, bijna in hun achtertuin. Schootbrugge-Beerthuizen bleek jarenlang een zeer hechte combi. In het geloof, in de liefde, in de band met EMM en  in de liefde voor mij. Dat laatste klinkt misschien wat overdreven, en opnieuw heb ik het uit de tweede hand, maar wel een betrouwbare tweede hand. Zowel mijn moeder als Wil  en Jopie Beerthuizen, de twee jongere zusjes van Gerda (later mijn tante Gerda nadat ze in 1949 getrouwd was met mijn ome Luuk)  hebben mij in alle ernst toevertrouwd dat ik met mijn blonde krullen een onweerstaanbaar aantrekkelijk manneke was en dat beide zusjes mij van over het schoolplein permanent in de gaten hielden en bij iedere gelegenheid die zich voordeed bij mijn moeder aanklopten met het verzoek of “Gerardje” mee naar buiten mocht. Ik mag wel zeggen dat ik me in die vroege levensfase iedere tegel van het schoolplein eigen heb gemaakt. Nadat ik een keer eenparig versneld van het schoolplein was afgerold en midden op de Huygensstraat, pal tegenover kapper Veldkamp tot stilstand was gekomen, Wil en Jopie waren wellicht even afgeleid door het hinkelspel, hield mijn moeder de zaak scherp in de gaten. Kapper Veldkamp, die altijd naar buiten keek, of hij nu iemand knipte of niet, heeft in ieder geval groter leed voorkomen.




Bij de politie


In 1948 verhuisden we van het inwoonadres aan de Huygensstraat naar de Chrysantenstraat, niet ver van het oude politiebureau op de Langestraat waar mijn vader was aangesteld als agent van politie. Op mijn zesde, het was intussen 1951, verruilden we dit wat gammele onderkomen, waar mijn moeder ooit de schrik van haar leven kreeg toen er een forse rat uit de pot sprong net op het moment dat zij plaats wilde nemen, voor een stralende nieuwbouwwoning op de Stalpaertstraat 47. Ik werd nu door mijn vader zwaar genoeg geacht om hem te vergezellen bij zijn familiebezoekjes. De verhuizing betekende voor mij ook het begin van mijn schoolcarrière. Van de kleuterschool had ik om praktische redenen geen gebruik gemaakt wat mogelijk ten koste is gegaan van enkele elementaire fröbelvaardigheden, maar wat me, samen met mijn buurvriendje Jan Broekhof die ook nog even mocht buiten spelen, wel een paar heerlijke kleuterjaren heeft bezorgd. Jan is later nog een tijdje de baas van Pampus geweest maar toen was ik het contact met mijn eerste echte vriendje al lang verloren. 

 

Mijn vader was de oudste en hij werd vernoemd naar zijn beide grootvaders. De sigarenmaker Jan van de Schootbrugge uit Kampen en de veldwachter Johannes Huurdeman, een reusachtige man die in zijn eentje zorgde dat  Eemnes jarenlang hoog scoorde in de lijstjes van de veiligste gemeentes.  Het is dus niet helemaal toeval dat Jan Johannes, mijn vader, na een korte periode als leerling elektricien in de bouw te hebben gewerkt, ook voor het politievak koos. Ja, ik heb zelfs aanwijzingen dat opa Gerrit, nadat hij zich in 1917 met oma Louise in de echt had verbonden en in Hilversum onderdak had gevonden, tot de conclusie moet zijn gekomen dat het beroep van sigarensorteerder weinig toekomst bood, zeker niet in Hilversum waar het vooral om de wol en wat andere activiteiten ging. Hij begon dus ook met een politieopleiding. Met het diploma heeft hij echter nooit iets gedaan. Opa Gerrit kreeg een baan bij het gemeentelijk gasbedrijf.


Ome Piet en tante Gerarda


Een van de adressen waar ik zo nu en dan met mijn vader terechtkwam was Leuwerikstraat 31, waar ome Piet en tante Gerarda woonden. Tante Gerarda was een jongere zus van mijn oma en zij was in 1920 getrouwd met Pieter van Velsen (Dikke Piet) die te boek stond als groenteman. En zo sneakte Piet van Velsen mijn leven binnen. Maar omdat ik op dat moment nog niet geboren was, mijn vader was nog maar net twee, is het misschien eerlijker om te stellen dat ik door zijn huwelijk met Gerarda vijfentwintig jaar later zijn leven binnensneakte. Dit soort beschouwingen hebben nu eenmaal een aanzienlijk relativiteitsgehalte. Bij het schrijven van dit verhaal heb ik met Google streetview na bijna zestig jaar nog eens rondgekeken op de Leeuwerikstraat. Ik heb de stellige indruk dat nr. 33 veel beter spoort met mijn herinnering dan nr. 31. Maar tante overleed al in 1953 en ome Piet in 1959. Kinderloos. Deze familietak is uitgestorven, navragen is ingewikkeld. Op zich ook niet zo belangrijk maar als je met zo’n verhaaltje bezig bent, wil je toch het onderste uit de kan.

Gerarda was een zus van mijn grootmoeder Louise Huurdeman, de moeder van mijn vader. Piet en Gerarda kwamen te wonen in een nieuwbouwwijk in het snel groeiende Hilversum waar stads(dorps)bouwmeester Willem Dudok in hoog tempo nieuwe uitbreidingsplannen ontwikkelde waarmee hij de basis legde voor zijn internationale vermaardheid. De Leeuwerikstraat maakte deel uit van het achtste gemeentelijke woningbouwcomplex, een van de fases in de grootschalige uitbreiding van Hilversum ‘Over ’t Spoor’.

In 1885 werd de Hilversumse gasfabriek in gebruik genomen. Het geproduceerde lichtgas was in eerste instantie bedoeld voor de stadsverlichting. Het complex lag in 1885 nog ver weg op de Zuiderhei maar niet lang daarna stond het midden in bewoond gebied. Voor de gashouders langs loopt de Minckelersstraat. De brede weg van linksboven naar rechtsonder is de Jan van der Heijdenstraat.








De groeispurt van Hilversum begon in 1874 met de railontsluiting door het gereedkomen van de Oosterspoorweg van Amsterdam Oosterdok naar Amersfoort. Kort daarna werd in 1885 midden op de Zuiderheide, ver van de bewoonde wereld, een opvallend complex in gebruik genomen: de gemeentelijke gasfabriek. Voor de aanvoer van steenkool aangesloten op een aftakking van de nieuwe spoorlijn. Een belangrijke maar niet al te frisse activiteit die terecht ver weg op de Zuiderheide  kwam te staan. Maar zoals het steeds ging met dit soort initiatieven, Hilversum groeide zo hard dat de gasfabriek binnen de kortste keren door arbeiderswijken werd omringd. Het gas uit Slochteren maakte een einde aan de activiteiten van de gasfabriek.


De kolossale installaties bepaalden vele jaren niet alleen het blikveld maar vooral ook het reukveld van dit deel van Hilversum. Tot overmaat van ramp kwam er ook nog een slachthuis bij. Piet en Gerarda woonden na verloop van tijd tussen de gemeentelijke gasfabriek en het gemeentelijk slachthuis. Nog niet zo lang geleden is Hilversum een ambitieus project gestart om van dit toch wat treurige gebied een hippe woonplek te maken met de gewaagde naam: Villa Industria dat als volgt wordt aangeprezen:

 

Villa Industria durft. Haar stoere geschiedenis maakt van dit gebied een dynamische, spannende omgeving. Het straatbeeld met de verschillende woningtypen onderstreept dit, met een bijzondere combinatie van appartementen, stadswoningen, loftwoningen en dekwoningen.
Bestaande en verdwenen industriële bouwwerken worden ingezet om in Villa Industria de sfeer van weleer terug te brengen. Dat is bijvoorbeeld te zien in het appartementencomplex ‘de Gashouders’. Het gebouw, bestaande uit drie cirkelvormige torens, refereert aan de gashouders van de voormalige gasfabriek die op deze plek stond. Elk woningtype heeft zo zijn eigen specifieke subtiele link met het industriële verleden.

 

Op 2 februari 2016 kon vol trots worden gemeld dat het laatste gashouderappartement was verkocht. Mooi om te lezen dat ook verdwenen bouwwerken worden ingezet. Magisch! Maar nu vlug weer terug.


Hilversum aan het gas. Op bezoek bij tante Gerarda en ome Piet.


 Onze landgenoot Jan Pieter Minckelers  ontdekte rond 1785 dat als je steenkool (vetkool) verhit in een zuurstofarme omgeving er een gas vrijkomt dat voor een groot deel bestaat uit waterstof en methaan. Pieter liet zien dat dit gas heel goed bruikbaar is voor verlichting, vandaar de naam lichtgas, en dat was ook precies wat de gemeente Hilversum ermee wilde: stadsverlichting en daarnaast verwarming van de chique villa’s die eind negentiende eeuw Hilversum transformeerden van een armoedig schapendorp in een welvarende forenzen plaats. De gemeentelijke gasfabriek werd in 1885 in productie genomen. Hij stond op dat moment nog op de Zuiderhei. Toen ik op een mooie zomeravond vanuit de Stalpaertstraat met mijn vader naar ome Piet en tante Gerarda reed, lag de fabriek  op de hoek van twee nieuwe wegen: de Jan van der Heijdenstraat en de Minckelersstraat. Wij volgden vanaf ons huis de Jan van der Heijdenstraat, passeerden de Willibrordusschool waar ik intussen bij juffrouw Wiegers in de tweede klas zat, en kwamen allengs binnen reukafstand van de gasfabriek. Wat waren ze groot, die gashouders. Voorbij de fabriek gingen we rechtsaf de Leeuwerikstraat in.


Ome Piet was zijn Dreirad aan het opladen, tante Gerarda was in de tuin bezig. De bezoekjes waren uiteraard onaangekondigd. Ome Piet zal een telefoonaansluiting hebben gehad, wij zeker niet. De eerste grote horde was nu binnen te komen zonder te worden verscheurd door twee monsterlijke, zwaar geketende bouviers die het bezit bewaakte en die alleen naar ome Piet luisterden. Binnen de familie werd nooit anders dan fluisterend over deze hellewezens gesproken. Volgens opa Gerrit zaten ze aan zoveel kettingen vast dat zelfs de Statendam bij een orkaan niet van zijn trossen losgeslagen zou worden.


Ome Piet was een wat lompe reus, tante Gerarda oogde streng maar was eigenlijk best aardig. Eenmaal binnen kwam er koffie met een bittertje op tafel. Ome Piet en mijn vader snoepten een fraaie bolknak uit een mooi houten kistje en ik mocht in een verstikkende rookwolk vertellen hoe het op school ging. Als de familie de revue was gepasseerd en tante Gerarda voor de tweede keer had ingeschonken, kwam de beloning voor al mijn ontberingen. Tante Gerarda lichtte dan een dekseltje van een stenen pul en haalde daar een forse verzameling sigarenbandjes uit. Voor mij bewaard. Ik was daar oprecht blij mee. Verzamelen, ordenen en inplakken, ik deed niets liever. Nu nog de afscheidsknuffel van tante Gerarda en het ongeschonden verlaten van het pand, dan zat deze beproeving er ook weer op. 


Tante Gerarda overleed kort daarna. Ome Piet bleef alleen achter en werd een paar jaar later ernstig ziek. Een van de gevolgen was dat hij sterk vermagerde. Ik zie mijn moeder nog zitten prutsen achter haar naaimachine (waar ze veel achter zat) om de enorme pakken van ome Piet in te nemen. Mijn moeder stond op het punt van naaien en verstellen binnen de familie op eenzame hoogte. Lostornen, spieën eruit knippen en weer monteren. Het was haar invulling van de relatie met ome Piet. Hij heeft niet lang plezier meer gehad van het geploeter van mijn moeder. Hij overleed in 1959, 61 jaar oud.


Gedurende vele jaren kwam ome Piet op ouwejaarsdag steevast aanzetten met twee emmers oliebollen op de Huygensstraat. Die verdwenen in hoog tempo in talrijke hongere magen. Dat diezelfde magen de volgende dagen flink van streek waren, werd ome Piet niet kwalijk genomen. Iedereen begreep dat er geen opzet in het spel was. Misschien wel een minder gezonde oliebollenbaktechniek.

 

Opa Gerrit en de gasfabriek. Eendracht Maakt Macht (EMM)


Ca. 1937. Het is bijna halfdrie. Een gretig EMM betreedt het (knollen)veld. Mijn vader is de vijfde in de rij (de lange). Veel zal weer van hem als middenvoor afhangen. De ene week is hij de held, de week daarna de schlemiel. Ook is een deel van De Keet te zien waar ik, veel later, met de stuiver van opa Gerrit in de rust klapkauwgom mocht kopen.

 

Op mijn ome Henny (broer van mijn vader) na die zich als kleine katholieke middenstander aansloot bij de eerder genoemde voetbalvereniging Actif, maakten de Schootbrugges, uiteraard samen met de Beerthuizens, deel uit van de grote EMM-familie. EMM was een exponent van de sterke katholieke zuil in Hilversum Over ‘t Spoor, in dit geval de arbeiderszuil.


Mijn vader was de eerste uit de familie die, voor de oorlog al, als middenvoor furore maakte in het rood-witte heldenteam. Tot 1956 lagen de twee (knollen)velden van EMM aan de Oude Amersfoortseweg.


Als EMM thuis speelde zag mijn zondagschema er als volgt uit. Kerk, koffie drinken bij opa en oma op de Huygensstraat, om half een warm eten en vervolgens om half twee, na de bitterkoekjespudding, naar EMM. Met mijn neefje Ton en met opa Gerrit. Lopend want opa deed alles lopend.


Opa was als gasfitter in dienst van het energiebedrijf en hoorde dus ook bij de gasfabriek. Wij liepen dan de Huygensstraat uit tot de Geuzenweg, daar rechtsaf Geuzenweg af, aan het eind bij de spoorlijn linksaf richting Kleine Drift en dan via de Kleine Drift en de Minckelersstraat naar de Jan van der Heijdenstraat. Uiteraard langs de gasfabriek. Op de Jan van der Heijdenstraat rechtsaf naar de Oosterengweg, bij het passeren van de Leeuwerikstraat even een snelle blik of er geen bouviers los rondliepen, vervolgens, bijna als compensatie, een nieuwe geursensatie bij het passeren van de reuk- en smaakstoffenfabriek van Polak & Schwartz, en dan langs de Veneta-tapijtfabriek, de spoorbomen over en rechtsaf de Oude Amersfoortseweg in.


Halverwege links was een doorgang, met kaartjesloket, naar het veld en. niet onbelangrijk, naar de snoepkeet, waar we bij meneer en mevrouw Peet voor vijf cent klapkauwgom konden kopen met als bonus een plaatje van een bekende filmster. Maar dan hadden we de eerste helft er al opzitten inclusief de blunders van keeper Wim Vlug.


Na afloop snel terug zodat we op tijd thuis waren voor een van onze favoriete hoorspelen: Monus de man van de Maan. Het door A.D. Hildebrand geschreven hoorspel begon om halfzes, dus dat redden we net. Een aantal jaren geleden heb ik, bij toeval, in Hilversum het tuinhuisje ontdekt waar A.D. Hildebrand in de oorlog zijn boeken schreef.


De radio stond naast de rookstoel van opa Gerrit. Spannender dan Monus, en wat later Sprong in het heelal, is het nooit meer geworden. Hoewel, de radio stond pal boven een luik in de vloer waaronder in de oorlog onderduikers verborgen zaten. Dat moet nog spannender zijn geweest. Na de oorlog was het toch vooral de plek waar opa zat. In zijn liberty rookstoel. Waar hij, als oma even in de keuken bezig was, ons gauw een raar liedje leerde, zoals:

 

De bakker van de hoek

Die heeft vannacht geblazen

De bollen uit zijn broek

Ze hangen voor de glazen

En waren niet van koek

Rom, bom, wat maal ik erom

Rom, bom

 

Opa Gerrit was een leuke opa. Hij hield van kinderen. Hij was zelf een kerstkind. Jarig op 25 december. In zijn liberty, half verscholen achter een enorme kerststal, nam hij de gelukwensen en vooral de dozen sigaren in ontvangst. Ik zie nog voor me hoe de stapel dozen aan het eind van de dag van de vloer tot aan het hoge plafond reikte. In de weken daarna ging deze genotspilaar in zalige rook op, waarna opa Gerrit onder de wol kroop om zijn bronchitis uit te zieken. Hij overleed in 1965 en werd zeventig jaar oud.