Snoekenweer 3

Walvis in Hilversum

Kort verhaal, 25 september 2015

Snoekenweer 3

Snoekenweer 1

Snoekenweer 2

Snoekenweer 4




1952. Tentoongesteld aan de noordzijde van het station Hilversum trekt 'Mevrouw Haroy' veel bekijks. Nette mensen betaalden. kwajongens kropen onder het niet al te professionele doek door.









Het heeft even geduurd maar ik kan er nu niet meer onderuit: 1952 was qua visbeleving een bijzonder jaar. Misschien niet voor iedereen, maar wel voor ons: mijn vader, mijn kleine broertje Wim en mijzelf. Ook wel voor mijn moeder en mijn zusje, maar dan meer gezien vanuit het oppositieperspectief.


De door mijn vader vanuit Eemnes overgenomen visuitrusting (zie ook Snoekenweer 2) was volgens hem redelijk compleet. Dat wil zeggen dat alleen tuig voor het echte diepzeevissen ontbrak. Omdat aan diepzeevis volgens mijn vader kraak noch smaak zat, tilde hij daar niet zo zwaar aan. En een snoer van meer dan 5 km raakte makkelijk in de war.


Ik stond regelmatig versteld van zijn vis- en visserijkennis. Hoe wist hij dat allemaal? In ons schuurtje stonden de rijk gevulde BlueBanddozen met spullen uit Eemnes hoog opgestapeld en voor de opslag van de hengels en netten had mijn vader zelfs een vlierinkje onder het schuurdakje gefabriceerd waar hij veel last van had als hij zijn fiets in het schuurtje wilde zetten. Mijn moeder hoopte dat dit ongemak hem er ooit toe zou brengen die hele handel van de hand te doen. Ze had wel een punt want mijn vader deed er nooit iets mee. Het vissen bleef beperkt tot twee weken Appelscha.


In het najaar van 1952 beleefde ons Jaar van de Vis een onverwacht hoogtepunt. In de lokale pers werd gemeld dat er een walvis op weg was naar Hilversum. Even had ik nog de hoop dat dit fabeldier in het Hilversums Kanaal was gesignaleerd, maar al snel werd duidelijk dat deze walvis per trein reisde. Schraalhans was keukenmeester in die zware opbouwjaren maar op de dienstverlening van de NS viel weinig aan te merken.


Misschien is het goed om de walvis even in het perspectief van die tijd te plaatsen. Let wel, er was dus nog geen tv. Wij kenden de walvis op de eerste plaats van de Bijbel. Een zekere Jonas was de zee in gekieperd (de uitdrukking gejonast kwam pas later in zwang) en door een walvis verzwolgen. Daarmee verspeelde de walvis bij ons veel sympathie. Eenmaal opgeslokt sloeg Jonas in de enorme buik aan het bidden en na drie dagen werd zijn gebed verhoord waarna hij weer werd uitgekotst. Zonder genade vaart niemand wel.


Met dit alles in het achterhoofd zal het niemand verbazen dat er in die tijd jaarlijks vele duizenden landgenoten de Willem Barendsz. uitzwaaiden als die weer uitvoer voor de walvissenjacht in het diepe Zuiden waar de zee nog erger kon spoken dan in het hoge Noorden waar de walvis vrijwel was uitgeroeid. En de boeken waarin gezonde Hollandse jongens met bivakmuts op in de poolstreken ijzingwekkende avonturen beleefden, waren bij mij en mijn vrienden zeer in trek.


Overigens kregen wij thuis te horen dat de walvisvangst onmisbaar was voor een gezonde jeugd en een welvarend Nederland. Geen walvis geen levertraan en zonder levertraan wachtte het droevige lot van de stumper met bochel en kromme benen. Op nummer 26 woonde de familie Sleutelaar. En geen van de vijf dochters kon touwtjespringen. Vier hadden er X-benen, een had O-benen, het effect was qua touwtjespringen het zelfde.

Dat de meisjes de levertraan niet verdroegen kon ik me overigens levendig voorstellen. Iedere avond een lepel van dat ranzige spul kon je jeugd voor jaren verzieken. Wij hadden thuis Möller’s levertraan. Dagelijks ritueel: mijn vader, het droeve lot van de meisjes Sleutelaar breed uitmetend, kneep je neus dicht zodat je na een minuut of vijf vanzelf je mond open deed waarna mijn moeder er zo’n lepel levensreddend drab in goot. Hoe zouden BOM-moeders dat geflikt hebben, heb ik me later wel eens afgevraagd. De walvisjacht was dus nodig daar was iedereen van overtuigd. Pas onlangs leerde ik dat de levertraan helemaal niet van walvissen komt maar van kabeljauw en schelvis.


Hoe het ook zij met de traan, de belangstelling voor het reusachtige fabeldier was aanzienlijk. De walvis lag op een 20 meter lange lorrie en was op een zijspoor geparkeerd aan de noordkant van station Hilversum. Niet moeilijk te vinden als je gewoon op de lucht af ging. Tegen een kleine vergoeding kon je het wonder, met een doekenwand afgeschermd voor zwartkijkers, aanschouwen. En het was een wonder. Het beest was zo groot dat het nog moeilijk was om überhaupt in termen van een beest te spreken.


Mijn vader tilde Wimmie op zodat hij de enorme bek van de walvis beter kon zien. Een eenvoudige constructie, ontwikkeld om bouwvallige huisjes overeind te houden, zorgde ervoor dat de bek open bleef staan. Wimmie verbaasde zich over de enorme hoeveelheid dunne en lange boventanden. Dat waren volgens mijn vader geen tanden maar baleinen. Terwijl mijn vader aan de hand van een zakkammetje Wimmie de functie van de baleinen probeerde duidelijk te maken, maakte ik een rondje om de dieplader. Hoeveel lepels levertraan lagen daar? Opzij en apart tentoongesteld stond in een glazen aquarium het walvishart met een gewicht van 500 kg. Het was allemaal groot, groter, grootst. En het maakte indruk.


Zoveel indruk dat het hele visavontuur dat mijn vader met zijn Eemnesset voor ogen had, op kinderwerk ging lijken. Hij moet dat ook zelf hebben aangevoeld want het in onze schuur verzamelde vistuig heeft de BlueBanddozen nooit verlaten.


Nog niet zo lang geleden trof ik documenten aan die meer licht wierpen op deze wonderbaarlijke historie. Wat wij in 1952 met een mengeling van ontzag en afkeer hadden aanschouwd was een Gewone Vinvis, een vrouwtje, met een lengte van 23 meter, dat op 18 september 1951 in de buurt van de Lofoten (Kaap Haroy) was geschoten en dat vervolgens door 200 man was ontdaan van haar ingewanden en volgespoten met 7000 liter formaline. Een ideetje van een rijke Deen die met het dier goede sier en geld wilde maken. Mevrouw Haroy, zo ging ze heten, woog bij leven 60.000 kg. Ze werd op het onderstel van een treinwagon geladen en kwam op 16 september 1952 bij Oldenzaal ons land binnen. Toen had ze er al een succesvolle reis opzitten door Denemarken, Noorwegen, Zweden, Duitsland en Zwitserland. Er waren 3 miljoen kijkers gekomen en onze miljonair liep dan ook aardig binnen. Mevrouw Haroy was op weg naar Amsterdam en moest ’s nachts reizen omdat ze nogal breed in de heupen was en daarmee tegemoetkomend treinverkeer zou hinderen. Vanaf 17 september was ze op Amsterdam Centraal te bezichtigen. Daarna zou ze doorreizen naar enkele andere steden, waaronder dus Hilversum.

Maar toen kreeg ons Jaar van de Vis een nieuwe wending, waar wij overigens in 1952 absoluut geen weet van hadden. Een onwaarschijnlijk en hoogst vermakelijk toeval. In Rotterdam arriveerde in de nacht van 28 op 29 september 1952 in de Eerste Katendrechtse Haven Jonas, per schip. Ook een Gewone Vinvis, dit keer een jong mannetje, 17 meter lang en 50.000 kg zwaar en eigendom van de Noorse tentoonstellingsmaatschappij Hvalhall. Jonas was wat gehavend. De harpoen was in zijn mondholte ontploft, zodat niet alleen de ingewanden maar ook de tong verwijderd moest worden. Enige dagen voor de aankomst van Jonas was er een presentatie voor de pers. Tijdens deze presentatie werd de vraag gesteld of de organisatoren op de hoogte waren van het feit dat in Amsterdam mevrouw Haroy te bezichtigen was. De organisatoren waren hiervan niet op de hoogte en moesten even slikken. Kort daarna werden de tournees van beide walvissen op elkaar afgestemd.

En zo eindigde ons Jaar van de Vis met een toeval dat bijna net zo groot was als de beide hoofdrolspelers die het betrof. Mevrouw Haroy viel al snel ten prooi aan bederfelijke invloeden, Jonas zonder tong heeft nog tien jaar over de aardbol gereisd.


Espunt, 25 september 2015

)


Een advertentie uit Elseviers Magazine van december 1945. Circusdirecteur Mikkenie zou later een hoofdrol spelen in ons walvisverhaal.



Dit verhaal heeft moeite met stoppen. Het is intussen 2018 en voor me ligt een editie van vermoedelijk de Katholieke Illustratie. Omdat de omslag is verdwenen is de bron niet zeker evenmin als de datum. Waarschijnlijk ook in de eerste helft van de jaren vijftig. Wie schetst mijn verbazing toen ik op een artikel stuitte met als titel 'Ontmoeting met Jonas' van een zekere Leo Capit (zie link naar pdf, onder). Die loopt in Londen tegen een affiche aan waarin de komst van Jonas naar Londen wordt aangekondigd. Jonas is op dat moment eigendom van twee Nederlanders, de heren Meslier en Mikkenie die elkaar kenden uit de vaderlandse Variëte-wereld en die met Jonas hun ouwedag veilig wilden stellen.


Het imposante transportmiddel is geleverd door de firma Groothuijse uit Beek waarmee Jonas tussen 1953 en 1963 is rondgereden. Zie afbeelding hieronder.