In de Ban van de Ring

Kort verhaal, 13 maart 2015

In de ban van de ring



In de show van een illusionist, een goeie illusionist, zou het niet misstaan. Maar ik zit niet in het theater, ik sta in de deuropening van een klein huisje, diep in het bos. Aan de grond genageld. Van god en alleman verlaten. Enige toeschouwer in mijn eigen openluchttheater. Het is oktober, het is windstil en een volle maan beschijnt de grondnevel die zich vanuit het gras omhoog werkt. En ik, ik kijk verbijsterd naar een arm, een losse arm, die op zo’n twintig meter afstand uit de nevel opduikt en in de lucht lijkt te hangen. Ik heb net vrijwel uitgesloten dat ik ten prooi ben gevallen aan een hallucinatie. Wat ik waarneem is zonder twijfel de arm van Gwendolijn, de liefde van mijn leven. De arm is geheel ontbloot. Gek. Zo warm is het toch niet meer. Om de ringvinger glanst in het grijze maanlicht de ring die ik nog niet zo lang geleden voor haar heb gekocht. Als bezegeling van onze liefde en uit dankbaarheid voor haar bereidheid mij naar deze eenzame plek te volgen. Gwendolijn, zij volgde mij toen ik zo nodig weg wilde. Zij ging dit onooglijke huisje binnen uit liefde voor mij ondanks haar duidelijke weerzin. Langzaam dringt de vreselijke waarheid tot mijn botte brein door. Zij heeft gedaan waar ze eerder op zinspeelde. Het kan niet anders of ik sta hier, in de deuropening, nu bijna letterlijk op de drempel van het leven, van mijn leven, van ons leven. Kan ik het dierbaarste dat ik heb nu loslaten? Durf ik de drempel over? Haar drempel? Hoe heeft het zo ver kunnen komen? Terwijl de hand met de ring wenkende bewegingen in mijn richting maakt, flitsen er herinneringen door mijn hoofd. Een high-speed film. Het voelt als verdrinken in een meedogenloze maalstroom van rondtollende beelden die me meezuigt naar een pikzwart gat.


Paddenstoelen, daar begon het allemaal mee en daar zou het nu ook wel eens mee kunnen eindigen. De tijd dat ze me slechts een onschuldige afleiding boden, ligt al weer even achter me. Het zoeken, determineren en fotograferen zorgde ooit voor een gezonde balans in mijn jachtige bestaan. Tijdverdrijf, ontspanning, meer was het niet. Maar een man kan zich verliezen in zijn hobby. Hij kan er door bezeten raken. En het duurt vaak lang voordat hij inziet dat hij verslaafd is.


Paddenstoelen intrigeren. Mij zeker. Ze prikkelen al sinds mensenheugenis de fantasie. Dat blijkt wel uit de suggestieve namen die ze in de loop van de tijd hebben gekregen. Namen die we, niet geheel toevallig, ook tegenkomen in sagen, legendes en sprookjes. Oude volksverhalen, die zich vaak afspelen in duistere wouden waar elfenbankjes en ridderzwammen zich thuis voelen. Maar waar je ook zo maar oog in oog kan staan met een satansboleet. Waar aardtongen en dodemansvingers je doen aarzelen het bostapijt te betreden. En wie laat ‘s nachts die gele slijmklodders achter op het natte hout of het groene mos? Men wist het niet, maar de naam heksenboter maakt wel duidelijk dat onze voorouders zo hun bange vermoedens hadden. Of neem het duivelsei, met recht een satansproduct, dat zich een weg omhoog baant door de dikke laag dennennaalden waarna het onder druk van een zich oprichtende fallus openbreekt. Jazeker, een fallus met een eikel die bedekt is met een groenig smegma waarvan de walgelijke geur voor aasvliegen onweerstaanbaar is. Duivelseieren en aasvliegen, een onaangename combinatie.


Los van al deze romantische geheimzinnigheid, waar ik eerlijk gezegd niet zo gevoelig voor ben, zijn paddenstoelen, zwammen en schimmels ook voor de nuchtere natuurvriend fascinerend. De soortenrijkdom, de variatie in vormen, kleuren, geuren en smaken, het samenleven met of parasiteren op andere organismen, het belang van specifieke bodemsoorten, de bijzondere rol in de kringloop van de natuur, de voortplanting en de levensloop, dat alles maakt het zoeken en determineren tot een uitdaging waar je je een leven lang in kunt onderdompelen. En dan het fotograferen. Paddenstoelen zijn ideale fotomodellen: fotogeniek, vaak ingebed in een magisch decor dat de fantasie prikkelt, en ook nog vol geduld. Ze rennen niet weg als je met je camera in de buurt komt.


Nadat ik een keer bij toeval met deze parallelle wereld kennis gemaakt had, kreeg die me steeds meer in zijn greep. Vooral in het najaar werd ik er bijna volledig door in beslag genomen. Ik verkocht mijn IT-bedrijf, na twintig jaar buffelen, voor een mooi bedrag en werd financieel onafhankelijk, mits ik geen al te gekke dingen deed. Ik mocht eindelijk weer ‘buiten spelen’. Ik voelde me weer dat jochie van tien dat na schooltijd met zijn vriendjes de spannendste avonturen beleefde. Maar nu niet meer met vriendjes, maar met een vriendinnetje. Tegenover die bijna kinderlijk beleefde vrijheid stond namelijk een heerlijke en volwassen binding: met mijn Gwendolijn. Vanaf het moment dat ik haar ontmoette, was ik volledig in haar ban en maakte ik met het allergrootste genoegen ruimte voor haar in mijn leven. Ze was intelligent, adembenemend mooi en charmant en ze droeg in veel opzichten bij aan het succes van mijn bedrijf, dat al snel ons bedrijf werd. Ze bood mij alles wat een man van een vrouw kan verwachten, maar laat ik hier voor mezelf spreken. Zo veel in ieder geval dat ik vaak twijfelde of ik wel genoeg liefde en aandacht teruggaf. Maar als ze zich op dat punt al tekortgedaan voelde, liet ze het in ieder geval nooit blijken. Ze zag, denk ik, hoop ik, hoe ik mijn uiterste best deed onze relatie te bestendigen en uit te diepen. Ik was vol overtuiging monogaam en liet haar steeds opnieuw merken hoe bijzonder ze voor mij was. Je zou bijna kunnen zeggen dat wij samen gewoon gelukkig waren.


Maar zelfs dit overweldigende geluk bleek niet in beton gegoten. Als hobby ontaardt in verslaving komt er vraat in een relatie. Wat aanvankelijk alleen maar losjes om ons heen cirkelde, begon zich langzaam maar zeker tussen ons in te wurmen. Het voelde alsof er een derde in het spel was gekomen die mij steeds meer opeiste. En ik liet het gebeuren omdat ik het lekker vond, en ik was blind voor het verdriet dat ik Gwen daardoor bezorgde. Sterker nog, ik wilde meer, steeds meer. Ik kan het niet langer ontkennen, ik gedroeg me als een junk. Een gevoelloze, egocentrische junk.


Het is nu zo’n anderhalf een jaar geleden dat ik tegen een advertentie aanliep waarin een boswachtershuisje werd aangeboden. Ver van de bewoonde wereld, midden in een uitgestrekt en nogal verlaten bosgebied. De prijs was alleszins redelijk. Navraag leerde dat het lang te koop had gestaan. Dat verbaasde me niet gezien de afgelegen ligging en het beperkte comfort: moderne voorzieningen ontbraken geheel. Hoe had men hier ooit geleefd? En wie? Geen water, geen elektriciteit. Geen aardgas. En ook voor een aansluiting op het riool lag het huisje duidelijk wat te ver van de bewoonde wereld. Uiteraard ook geen postbode, laat staan een krantenjongen. Veel hout, dat wel. Voor de kachel en het fornuis. Drinkwater uit de pomp. Afval op de composthoop en anders in de fik. Eens in de twee weken inkopen doen. Zo’n huisje dus. Daar moet je maar net een gek voor vinden. En die gek was ik dus. Toen ik het voor het eerst zag, was ik gelijk verkocht. Je zou het bijna een impulsaankoop kunnen noemen.

Het kleine bouwsel lag op de glooiende helling van een verhoogde, open plek in een uitgestrekt en woest bosgebied. De gevoelige ziel zou er een wachtpost in kunnen zien, gebouwd om de mensen te waarschuwen voor boze krachten uit andere werelden. Ik zag het anders. Voor mij was het de gedroomde mogelijkheid om midden in mijn geliefde paddenstoelenland te wonen, ver van alles wat overbodig is, wat alleen maar buitenkant is en ons toch de hele dag opslokt. Wat kon een mens zich meer wensen?

Nou, dat wilde Gwen me wel uitleggen. Zij was allesbehalve een verwend nest of een kakmadam. De eisen die ze aan het leven stelde, waren alleszins redelijk. Ze had zonder veel moeite een Vuittonleven kunnen leiden. Het boeide haar totaal niet. Dat wil niet zeggen dat ze niet genoot van de goede dingen van het leven. Ze liet zich graag verrassen door iets moois en verwennen door iets smakelijks. Interessante vakanties, goede restaurants, boeiende mensen, theater en kunst. Ze genoot er met volle teugen van en ze liet altijd merken dat ze besefte hoe bevoorrecht ze was. Nooit blasé, steeds weer uit volle overtuiging enthousiast. Het kostte me dan ook heel wat moeite en talrijke beloftes om haar zover te krijgen mij te volgen naar dit primitieve onderkomen in dit woeste land.


Gwen had maar weinig begrip voor mijn ontembare wens om ons riante huis te verruilen voor deze treurige Keulse Pot, zoals zij het huisje, vrij naar Piggelmee, licht sarcastisch noemde. Als meisje van de grote stad had ze met de verlatenheid van onze nieuwe bestemming minstens zo veel moeite als met het totale gebrek aan comfort. Niet omdat ze zich er te goed voor voelde. Zeker niet. Het was eerder beduchtheid voor het onbekende. Ze kon zich moeilijk voorstellen wat haar te wachten stond en ze was bang dat ze er niet mee om kon gaan. Dat ze er niet tegen opgewassen was. Konden we dat dikbemoste bouwsel voorlopig niet als een tweede huisje gaan gebruiken? Paddenstoelen waren er toch alleen in het najaar? Wat wilde ik er in godsnaam de rest van het jaar doen? Ik hield haar voor dat het mij niet alleen om de paddenstoelen ging. Ik wilde weg uit de gekte van consumptieland. Ik wilde terug naar het ritme van de natuur, naar de rust die het hoofd leeg maakt voor heldere inzichten, voor goede gesprekken, voor inspirerende boeken, voor harmonie tussen lichaam en ziel. Ik had zoveel argumenten, ik was al zo bezeten van mijn droom, dat Gwens aarzelingen amper nog tot me doordrongen. Uiteindelijk gaf ze haar verzet op. Ze wilde mij niet kwijt. Ze hield van me. Ze wilde het dan wel proberen. Maar ze kon niet nalaten mij duidelijk te maken dat ze een onbestemd soort angst voelde. Wat bezielde een mens om te gaan wonen op het adres Doodweg 3, in een boswachtershuisje, omringd door eindeloos woud dat haar vijandig voorkwam. Mijn geïmproviseerde uitleg dat ons nieuwe onderkomen aan het eind van een halfverharde weg stond, dat die weg voorbij ons huisje dus doodliep en dat me dat een voor de hand liggende verklaring leek voor de naam van de weg, stelde haar nauwelijks gerust. Ik beloofde dat ik zou uitzoeken hoe het precies zat.


Op 1 augustus vestigden we ons officieel op het adres Doodweg 3 in het gehucht L.Een lokaal aannemertje was een aantal weken bezig geweest om de leefbaarheid van het huisje op een wat hoger plan te brengen. Ik deed een forse concessie aan mijn hang naar eenvoud met de aanschaf van een dieselgeneratortje en de aanleg van wat zonnepanelen zodat we enkele essentiële elektrische apparaten konden laten werken.Een koelkast maakte het gebruik van de kelder, waar Gwen direct al een grote afkeer van had, overbodig. In de periode dat de aannemer bezig was, had ik hem een keer naar de naam van de weg gevraagd. Ik was eerlijk gezegd zelf ook niet erg tevreden met mijn uitleg. Maar hij kon me niet helpen. Als ik meer wilde weten over dit soort zaken kon ik beter aankloppen bij het lokale Historisch Genootschap. Waar hij wel iets van wist was de langdurige leegstand. Ook interessant. Er had lange tijd, in alle eenzaamheid, een oude man gewoond, samen met zijn hond. Op een bepaald moment ontdekte iemand bij toeval dat het huisje verlaten was. De oude zonderling was, evenals zijn hond, spoorloos verdwenen. Hoe lang het huisje sindsdien leeg had gestaan was moeilijk vast te stellen. Probleem was wel dat de oude man de eigenaar was. Uiteindelijk moest een soort onteigeningsprocedure het pand weer beschikbaar maken voor de verkoop. Ik vertelde Gwen van mijn bevindingen. Ik zag haar peinzen.

Een paar dagen later liet ze me weten dat ze er nog eens over had nagedacht en dat ze eigenlijk wel wat voelde voor dat Historisch Genootschap. Ze was er steeds meer van overtuigd geraakt dat we op een bijzondere plek woonden. En ze wist bijna zeker dat de naam van de weg een speciale betekenis had. Daar wilde ze eigenlijk wel wat meer van weten. En dan had ze ook wat om handen en kwam ze misschien nog eens onder de mensen. Ik mijn paddenstoelen, zij de historie. Ik stond perplex. Maar ik was vooral blij. Dit zou haar goed doen.


Voor mij voelde de verhuizing als thuiskomen. Gwen kwam niet verder dan de hoop dat ze zich ooit thuis zou gaan voelen. Maar het was hoop zonder veel overtuiging. Het was hoop die al snel uitdoofde, als een naar zuurstof happende kaars. Ze realiseerde zich dat ook het gerenoveerde huisje met warme douche nog altijd in de middle of nowhere, in een groot en dreigend bos stond. Ver van alle gezelligheid, van cultuur en beschaving. En ver van hulp. Op deze plek stond je er echt helemaal alleen voor. En ze liet me duidelijk voelen dat ze voor dit kluizenaarsbestaan niet gebouwd was. Deze godverlaten boswereld was niet haar natuurlijke leefomgeving. Al haar zintuigen kwamen met informatie die weerstand, zo niet afschuw opwekte. Vreemde geluiden in de nacht, weinig licht op de dag, de weeë lucht van schimmel, nat, koud en klef. Een onaangename cocktail waar mijn enthousiaste paddenstoelverhalen weinig of geen tegenwicht tegen boden. Ik probeerde Gwen mee te krijgen in mijn onbezonnen enthousiasme. Zo hadden mensen altijd geleefd. Aangewezen op zichzelf, op de eigen vitaliteit en op de eigen intelligentie om problemen op te lossen. Dat maakt sterk, dat geeft een kick. En ik verzekerde haar dat het voorjaar en de zomer anders waren en meer dan goed zouden maken wat ze in de koude jaargetijden mogelijk te kort kwam. Dat de wisseling van de seizoenen overrompelend was. Dat ze blij zou worden van de eerste voorjaarstekenen, als de natuur de gekte in kop en knop kreeg. Dat ze zou genieten van het nieuwe groen, het nieuwe leven. Dat ze nu in alle rust kon tekenen en schilderen, haar grote hobby. Ik meende weliswaar wat ik aan argumenten aandroeg, maar ik leefde al te veel tussen mijn eigen hersenschimmen om serieus aandacht aan Gwens geworstel te schenken.


Overdag trok ik eropuit, op jacht naar bijzondere vondsten. ’s Avonds verdiepte ik me in mijn tamelijk omvangrijke bibliotheek met boeken over zwammen en schimmels en alles wat daar mee te maken heeft. Ook onderzocht ik onder mijn microscoop in horlogeglazen verzamelde schimmelsporen om vast te kunnen stellen met welke soort ik te maken had. Het determineren van paddenstoelen is niet altijd even simpel. Ik maakte doorsnedes om hun structuur te kunnen bestuderen en die schetste ik dan met potlood en papier. Het tekenen gaf me meer bevrediging dan het fotograferen en ik merkte dat Gwen het op prijs stelde. Fotograferen associeerde ze met afwezigheid, tekenen deden we samen. Ze was, na maanden van voor haar doen opmerkelijke ledigheid, toch weer begonnen met haar teken- en schilderhobby. Wat me wel opviel was de verandering van thematiek. Het bos, hoe kon het ook anders, werd belangrijk voor haar. En ook ons huisje aan de Doodweg en de vreemde verhoging waar het tegenaan stond. Ik beschouwde het als een goed teken. Gwen was blijkbaar haar nieuwe leefomgeving op haar eigen manier aan het verkennen en er een relatie mee aan het opbouwen. Ze had werkelijk talent en maakte fraaie en bijzondere werken en dat liet ik haar ook graag weten. Dat het werk vaak wat melancholisch en soms zelfs iets duisters had, paste voor mij wel in het overgangsproces dat ze doormaakte. En het paste zeker in de sfeer van de plek waar we leefden. Ik vermeed dit aspect van haar werk aan te snijden, ook al omdat ik toch een beetje bang was voor de reactie. Misschien ging het toch minder goed met Gwen dan ik zelf graag geloofde.


Uiteraard aten we regelmatig een maaltje paddenstoelen. Heerlijk. Ik had in de loop van de tijd een hele collectie gerechten verzameld en ook klaar gemaakt. Gwen was gek op cantharellen. Ik had een paar plekken gevonden waar ze in grote hoeveelheden voorkwamen. Ik had haar geleerd waar ze op moest letten om verwisseling met de valse dooierzwam te vermijden. Eekhoorntjesbrood, oesterzwammen, jonge inktzwammen, morieljes, keuze te over. Zelf ben ik een uitgesproken liefhebber van de hoorn van overvloed, een prachtige paddenstoel die helaas niet heel uitbundig voorkomt. Bij de bereiding gaat het erom de subtiele smaakeigenschappen te behouden en zo mogelijk nog wat te versterken. Uiteraard is het zaak om giftige soorten te vermijden. Vooral de groene knolammaniet bezorgde Gwen kouwe rillingen. Ik mocht er zelfs niet naar wijzen. Een sluipende killer. Dodelijk.


Aanvankelijk gingen we samen op pad, maar al snel kreeg Gwen daar genoeg van. Dat begreep ik ook wel. Een verkwikkende boswandeling in een straf marstempo was er niet bij. Ik bewoog me meer als een verkenner die, voortdurend op zijn hoede, rond loerde. Even van het pad af om een mogelijke vondst nader te bekijken, vaak met een tandartsenspiegeltje om onder de hoed te kunnen kijken, zo nu en dan stoppend om een fotosessie op te zetten, kortom, als je het al een wandeling wilde noemen dan toch een met veel horten en stoten. En als Gwen me dan aanspoorde om door te lopen voelde ik wel eens wat irritatie opkomen. Soms liet ik me iets te veel gaan. Dan hield ik haar voor dat ze nu ook eens meemaakte wat een man beleeft als hij in de stad op zaterdag met zijn partner al die wezenloze, krijsende schoenenwinkels binnen wordt gesleept.


Het kostte me moeite om het toe te geven, het deed pijn, maar het ondenkbare was blijkbaar bezig op gang te komen: onze golflengtes begonnen te verschillen. Er schuurde iets. Iets ongemakkelijks. Het gevolg was dat Gwen na een tijdje liever thuis bleef. Helaas gaf dat al snel nieuwe problemen. Ik kwam volgens haar te laat thuis. Dat maakte haar ongerust. Moederziel alleen in het bos. Hoe lang zou het duren voor er hulp was als mij iets overkwam? Begreep ik dat dan niet? En daarbij, zij was zelf ook de hele dag alleen. Alleen in dat eenzame huisje, midden in een van God en alleman verlaten streek. ’s Avonds, onder het eten, vielen vaak lange stiltes. Als ik dan in haar ogen keek, op zoek naar wat we dreigden te verliezen, zag ik soms wanhoop, soms regelrechte angst, maar gek genoeg soms ook een vreemde gloed die ik niet kon thuisbrengen. Het voelde dan alsof ze dwars door me heen keek, dingen zag die voor mij verborgen bleven. En dan verscheen soms die glimlach. Die onpeilbare glimlach, die me had moeten geruststellen maar het niet deed.


Na een periode waarin ze me nog eerlijk vertelde wat haar bezighield, werd ze allengs stiller, meer in zichzelf gekeerd. Ik vatte dat op als een positieve ontwikkeling. Blijkbaar raakte ze gewend aan haar nieuwe bestaan. Als ik beter naar de blik in haar ogen had gekeken, had ik geweten dat het helemaal niet goed met haar ging. Ja, als… Twee weken geleden bezocht Gwen voor het eerst een bijeenkomst van het Historisch Genootschap. Ze kwam enthousiast thuis. Ze was weliswaar verreweg de jongste van het gezelschap, maar iedereen was uitermate vriendelijk en behulpzaam geweest en ze had al wat contacten gelegd met leden die graag bereid waren haar wat meer te vertellen over de verre historie van de streek en over de plek waar wij waren neergestreken. Ze sprak opgetogen over onze buurman die eveneens lid was van het genootschap. Even was ik in de war. Buurman? Hier? Maar toen realiseerde ik me dat we op nummer 3 woonden. Ja, ja, nummer 1 dus. Gwen bevestigde mijn conclusie. We hadden een buurman, maar hij woonde wel bijna 5 km terug. Meneer Van Staverden, ver in de zeventig, vriendelijk en een groot kenner van de streek. Hij had de vorige eigenaar van ons huisje goed gekend, dat wil zeggen dat ze twee keer per jaar bij elkaar op bezoek kwamen. Op eerste kerstdag lunchte hij bij meneer Farrow, een zonderlinge Engelsman die nooit iets over zijn achtergrond had blootgegeven. Op tweede kerstdag bracht meneer Farrow dan een tegenbezoek aan zijn buurman van nummer 1. Ieder jaar hetzelfde ritueel. Wat zijn buurman uitspookte was meneer Van Staverden nooit duidelijk geworden. Als ze elkaar bezochten, spraken ze uitsluitend over de oorlog. Dat wil zeggen, meneer Farrow vertelde en meneer Van Staverden luisterde. Meneer Farrow had als militair, als Red Devil, in de Eerste Airborne Division, gruwelijke dingen meegemaakt. Zo erg, dat een normaal burgerleven na de oorlog uitgesloten was. Na een zwervend bestaan was hij uiteindelijk op nummer 3 neergestreken. Meneer Van Staverden vertelde dat hij zijn buurman wel eens bezig had gezien met een wichelroede in de vorm van een gevorkte wilgentak. Maar wat hij daarmee probeerde te vinden bleef een raadsel. Iedere vraag in die richting wimpelde meneer Farrow resoluut af. Overigens was hij grote delen van het jaar afwezig. Hij was dan, naar zijn zeggen, bij vrienden in Larkhill in de buurt van Salisbury. Gek genoeg had meneer Van Staverden hem nooit weg zien gaan, terwijl alle verkeer van nummer 3 toch echt nummer 1 moest passeren.


Meneer Van Staverden had Gwen verteld dat hij zelf graag op nummer 3 had gewoond. Want het was inderdaad een bijzondere plek. Haar voorgevoel was juist geweest. De naam Doodweg had niets met doodlopend te maken. Terwijl Gwen me dit vertelde, lachte ze ontspannen. Mooier dan ooit. Ik moest weten dat doodwegen, volgens onze buurman, al bekend zijn uit de Middeleeuwen, maar dat hun oorsprong waarschijnlijk veel ouder is. Langs de doodweg bracht men in oeroude tijden belangrijke overledenen naar hun laatste rustplaats. Kerken en kerkhoven zouden in de begintijd van het christendom vaak op plekken zijn gebouwd die ook voor de heidenen, in deze omgeving Germanen, heilig waren. En meneer Farrow had ooit een keer verteld dat de kilometerslange en kaarsrechte doodwegen lijnen met een verhoogd energieniveau volgden. In Engeland sprak men van Ley Lines.


Even los van die zweverige Ley Lines, stond ik versteld van Gwens verhaal en vroeg haar wat ze over onze locatie te weten was gekomen. Zaten we hier toevallig ook op zo’n heilige plek? Of een oud kerkhof misschien? Gwen had begrepen dat de oudgedienden van het Historisch Genootschap daar inderdaad vanuit gingen. Er waren drie argumenten. De eerste was dat de Doodweg hier stopte. De tweede was dat ons huisje duidelijk naast een soort verhoging in het landschap stond. Een forse heuvel. Mogelijk een prehistorische grafheuvel. Het Genootschap had hier graag eens een schep in de grond gezet, maar had tot nu toe nooit een vergunning gekregen. En dan was er nog de eik. Op deze oeroude, heilige plekken stond altijd een eik. Volgens Gwen wist men zeker dat er in de directe omgeving van ons huisje een enorme eik had gestaan. De restanten, overgebleven na een vernietigende blikseminslag, waren nog altijd zichtbaar. Ik kon me niet herinneren iets van dien aard te hebben aangetroffen op ons erf. Omdat het al laat en donker was, besloten we de volgende dag de omgeving van ons huisje eens goed te inspecteren. Gek genoeg hadden we dat tot dan toe niet echt gedaan. Eén ding was wel duidelijk: het bezoek aan het Genootschap had Gwen op een bepaalde manier goed gedaan. Ze liet duidelijk merken dat dit onderwerp haar mateloos interesseerde.


Na het nodige speurwerk bleek de eik, of wat daar nog van over was, verstopt onder een van de zonnepanelen. Er stak een stukje stam boven de grond uit als een holle pijp. Alleen de buitenste ring was nog over. Afgemeten aan de doorsnede van de stam moest de eik een indrukwekkende omvang hebben gehad. Gwen keek mij verwijtend aan en schudde haar hoofd. Ik vroeg wat er was. Ze herhaalde wat meneer Van Staverden haar op het hart had gedrukt: toon respect voor de bijzondere plaats waar jullie wonen. Het is niet alleen jullie woonplaats. De laatste opmerking had hij niet verder toegelicht. Maar Gwen vond dat die panelen daar weg moesten. Ze konden volgens haar het oude energieveld verstoren. Ik had geen idee waar ze het over had. Het was me net iets te veel New Wave, Aquarius, en noem al die nieuwe-tijd-mumbo-jumbo maar op. Ik hield het voor me, maar ik baalde behoorlijk dat ze die panelen weg wilde hebben. Ik had ze verdomme juist voor haar laten plaatsen! Vrouwenlogica? Discussies over energievelden leken me tamelijk zinloos en dus beloofde ik, met veel tegenzin, dat ik contact zou opnemen met mijn aannemertje. Maar dat je met de energievelden van meneer Farrow geen warme douche kon nemen stond voor mij als een paal boven water. Overigens deden we, behalve de oude eik, nog een andere, hoogst-fascinerende ontdekking. Halverwege de heuvel, met de eikenstomp als centrum, bleek zich een verbazingwekkend grote heksenkring te ontwikkelen. Meestal het werk van de weidekringzwam, maar in dit geval waren het gekraagde aardsterren die een imposante ring vormden. En een dergelijke ring was veel zeldzamer. Ik begon direct voorbereidingen te treffen om de ring te fotograferen. Gwen liep langs de cirkel en telde de aardsterren. Ze kwam op 139.


Vanaf dat moment begonnen de opmerkelijke gebeurtenissen over elkaar heen te buitelen. Ons eenvoudige leventje raakte in een vreemd soort stroomversnelling. Gwen begon de paddenstoelenbibliotheek uit te spitten. Ze leek gegrepen door dat vreemde natuurverschijnsel bij ons huisje. Als ik in de loop van de middag weer thuiskwam van een verkenningstocht, deed ze verslag van haar ontdekkingen. Om haar wat gerust te stellen had ik haar verteld dat het woord heksenkring wel erg boosaardig overkwam. Nee, dan klonk de Engelse naam een stuk lieflijker: fairy ring, ofwel elfenkring. Maar de opluchting die dat haar bracht, was helaas van korte duur. De volgende dag had Gwen zich op mijn Engelstalige literatuur gestort en die had haar zeer verontrust. Onze vaderlandse elfjes zijn misschien lieve wezentjes die wat rondvliegen, dansen en muziek maken, maar in Engeland waar de echte kenners zitten, weten ze wel beter. Er zijn goedaardige elfensoorten, zeker, maar een groot deel van deze aardgeesten, want dat zijn het in feite, is bepaald geen aangenaam gezelschap: van pesterig tot puur boosaardig. Elke dag inspecteerde Gwen onze ring en telde het aantal aardsterren. Ze bleef angstvallig aan de buitenkant van de ring en smeekte mij bijna om de ring te mijden Een paar dagen later zat ze ’s nachts rechtop in bed en schudde me wakker. Ze had duidelijk geblaf gehoord. Ze beefde en er klonk paniek door in haar stem. Ik mompelde iets van ‘auditieve hallucinatie’ maar ze rustte niet voordat ik een trui en een jack aan had geschoten om buiten poolshoogte nemen. Het was koud en nat. Snel liep ik een rondje om het huis en sproeide wat licht van mijn knijpkat in het rond. Niets wees op de aanwezigheid van een hond. Ook geen hondengeluiden. Toen ik weer tussen de lakens schoof, was Gwen al weer ingeslapen. Ze oogde zeer ontspannen. Twee dagen later herhaalde het voorval zich met dit verschil dat ik nu ook zelf duidelijk een hond hoorde blaffen. Het was duidelijk het geluid van een grote hond. Opnieuw maakte ik de ronde en opnieuw werd ik geen cent wijzer.


Kort daarna, ik stond op het punt om het woud in te trekken, kwam ze verschrikt naar binnen. Ze had weer een telronde gemaakt en de 144ste aardster had zich in de kring geschaard. Een mooi aantal, leek me. Een gros. Curieus. Maar Gwen vond het helemaal niet curieus, Gwen vond het angstaanjagend. Ze wist alleen niet waarom. Gevoel. Intuïtie. Ze smeekte me om die dag thuis te blijven. Een dagje overslaan, dat was toch niet zo erg? Ze had me nu nodig, meer dan ooit. Hield ik nog van haar? Ze wilde het nu weten. Nu het er echt om ging. Ik sputterde halfzacht wat van, ja natuurlijk, dat weet je toch, liefste, ik laat je echt niet in de steek. Hoe zou ik? En terwijl ik op deze laffe manier mijn vertrek voorbereidde, zag ik de trekken in haar gezicht verharden. Tenminste, dat realiseer ik me nu, nu ik naar die wenkende vingers kijk. Op dat moment registreerde ik het waarschijnlijk wel, maar liet het beeld niet erg ver in mijn botte brein doordringen. En dus ging ik op pad, met de pest in mijn lijf omdat mijn geliefde zo haar best deed om mijn hobby te verstieren.


Ik was een flink eind van huis toen het weer, geheel tegen de voorspelling in, snel verslechterde. Er ontwikkelde zich een echte najaarsstorm die gepaard ging met hevige regen. Al snel raakte alles doorweekt. Schuilen had geen zin. Toen ik tegen het eind van de middag thuis kwam, was het al knap donker. Ik was doorweekt. Ik had moeite met mijn verkleumde vingers de deur van het slot te krijgen. Gwen gedag zeggen en dan zo snel mogelijk een verkwikkend hete douche, zo nam ik me voor. Die douche was toch niet zo’n slecht idee van haar moest ik nu bekennen.


Gwen zat bij de tafel. Er brandden een paar kaarsen. Ze stond op en kuste me. Zonder iets te zeggen. Ze haalde een handdoek en droogde me af, zo goed en zo kwaad als mogelijk was. Liefdevol. Nog altijd zwijgend. Als in trance. Ze wilde dat ik ging zitten. Ik was liever direct onder de douche gesprongen maar ik voelde wel dat er iets bijzonders aan de hand was.


Toen, stukje bij beetje, kwam het verhaal eruit. Ze vertelde het opmerkelijk rustig. Bijna angstig rustig. Toen ’s middags de wind begon aan te wakkeren was ze naar buiten gegaan om de luiken te sluiten of in ieder geval vast te zetten. Machtige buien brachten een vroege schemering. Eenmaal terug in huis bleek dat de batterij-unit vrijwel uitgeput was zodat er nauwelijks verlichting was. Het was zelfs zo donker in huis dat ze eerst niet eens door had dat er een figuur in de hoek van de kamer bij het raam stond, naar buiten kijkend. Haar hart stond stil. Was dit echt? Na enkele tellen draaide hij zich om, keek haar even indringend aan. Het was een oude man met halflang wit haar en een gesoigneerde, witte snor. Gekleed in een militair uniform met een rode baret. Hij zei: ‘We hebben lang op je gewacht Gwendolijn. Maar de ring is nu compleet. Kom snel.’ Vervolgens salueerde hij en liep rustig maar kordaat naar de deur van de kelder, opende die, en daalde de keldertrap af. Gwen bleef als versteend achter. Verlamd. Op de rand van een zenuwinzinking. Mij vervloekend dat ik al weer niet thuis was terwijl ze me nota bene gesmeekt had om een dag niet het bos in te gaan. Ik was met stomheid geslagen. Ik had geen enkele reden om aan haar verhaal te twijfelen. Ze was geschokt, zeker, maar wat ze vertelde was consistent. Ze was absoluut niet in de war. Ze kroop tegen me aan. Was het angst? Bevend. Zacht snikkend. Ik nam haar hoofd in mijn handen en wilde iets zeggen over meneer Farrow. Maar ze legde haar wijsvinger op mijn mond en bracht me zo tot zwijgen. Ze vond dat ik nu eerst moest douchen en droge kleren aantrekken. Niet ook nog een longontsteking. Ze kuste me. Een vreemde kus. En ze zweeg.


Ik wist niet hoe snel ik me moest verschonen. Iets in me zorgde voor extreme ongerustheid. Er gebeurde nu zoveel tegelijk. Eenmaal opgedroogd en opgewarmd haastte ik me terug naar de woonkamer om Gwen gerust te stellen en na te gaan wat we nu het beste konden doen. Ik stelde vast dat ze verdwenen was. Ze was in ieder geval niet in huis. De zware bui was overgetrokken. De avondhemel was opgehelderd en het bos leek hersteld van de schrik. Omdat ik Gwen binnen niet aantrof, opende ik de keukendeur. Mogelijk was ze naar buiten gegaan om even te ontsnappen aan de sinistere sfeer die bezit van ons huisje had genomen. In de deuropening zag ik wat ik hierboven beschreef. Gisteren nog had ze in één van mijn Engelse boeken over mushrooms en toadstools een verontrustende passage voorgelezen: Someone who violates a fairy perimeter becomes invisible to mortals outside and may find it impossible to leave the circle. Often, the fairies force the mortal to dance to the point of exhaustion, death, or madness. Ik had het aangehoord en geglimlacht. Kinderlijk bijgeloof waar vooral Engelsen wel pap van lusten. Maar nu, op dit moment van de waarheid, of van een waarheid, lijken alle zekerheden in mijn leven verdwenen. Er is er nog maar één over: de arm van mijn grote liefde, van Gwendolijn. Zij is de ring binnengetreden, zij is een andere wereld binnengegaan. Ik sta voor een drempel, zij is er bijna overheen. Maar de scheiding is nog niet volledig.


Plotseling wordt mijn hoofd helder. In een flits. Ik heb mijn grote schat bijna verkwanseld. Ik ben schuldig, ik zal moeten boeten, ik zal veel moeten opgeven. Maar als ik nu in beweging kom, is nog niet alles verloren. Gwendolijn wenkt, nog altijd, maar haar arm lijkt zich nu langzaam terug te trekken binnen de ring.


Ik spring naar voren en schreeuw: ‘Ik kom, liefste, ik kom.’

Op het zelfde moment hoor ik uit de ring een kakafonie van muziekinstrumenten terwijl de arm in een snelle, terugtrekkende beweging verdwijnt. Er klinkt vreemd gelach. En dan wordt het stil. De mist trekt weg, de elfenring ligt er verlaten bij. Aan de andere kant van de heuvel zie ik het zwarte silhouet van een man met een hond in het bos verdwijnen.



Espunt, 13 maart 2015