Martin Ros I.M.

Dijenklets en het hele erge

Praatje van 20 december 2020.

Een uitgebreide versie van een artikel dat in mei 2015 werd gepubliceerd in het reünistenblad van de Utrechtse studentenvereniging Veritas. Aanleiding vormde het overlijden van Martin Ros op 8 december 2020.


Dijenklets en het hele erge

Herinneringen aan Martin Ros (1937 - 2020)



1954. De dag voor de Ronde van Uithoorn die Martin Ros (links, 17 jaar) met overmacht zal winnen. Zijn racekarretje is door zijn oudste broer geassembleerd. Het lijkt erop dat het duo aan de sigaar is. Blijkbaar de noodzakelijke ontspanning voor een grote wedstrijd. Te denken geeft het wel. Of was het een blijk van eerbetoon aan de legendarische ploegleider Kees Pellenaars die, met sigaar, de nationale ploeg in die jaren tot grote prestaties wist te bewegen in de Tour de France?




Tips uit de biechtstoel



“Ga dan maar fietsen,” had de kapelaan hem geadviseerd. Een eerder advies had volstrekt verkeerd uitgepakt: zwemmen, koud water. Volgens de biechtvader een beproefde manier om een onbedwingbare neiging tot ‘het hele erge’ de kop in te drukken. De jeugdige Martin Ros, want daar hebben we het over, was met deze goede raad van een warme, zo niet hete kermis thuisgekomen. Er verscheen tijdens het zwemmen (waarschijnlijk in het Hilversumse zwembad aan de nabij gelegen Kapelstraat) zoveel opwindend vrouwenvlees (borsten en wat dies meer zij) in zijn blikveld dat zijn complete leven ‘heel erg’ werd. Dan maar fietsen.


En dat deed hij trouw. Lang en ver, zodat bij terugkomst het object van alle kwaad, de bron van ‘het hele erge’, tot nietige proporties was verschrompeld. “Je moest hem echt zoeken”, aldus Martin later met de openhartigheid die hij zich in de loop van de tijd had eigen gemaakt en die zeker heeft bijgedragen aan zijn nationale bekendheid.


Dat is toch niet te geloven!! Het lag hem in de mond bestorven. Het katholicisme van zijn jeugd had hij afgezworen en toch ontving hij zijn leven lang de volle genade der verwondering. Op 8 december 2020 overleed Martin Ros. Met slechts één diepste wens, of hoop: zijn geliefde moeder terugzien. En met één angst: dat dit weerzien hem niet gegund zou worden.


Martinus Hendrikus Maria Ros bezweek in het Amersfoortse verpleeghuis Mariënburg (vlakbij paleis Soestdijk) aan de gevolgen van corona. Hij was daar in 2010 samen met zijn tien jaar oudere partner Katrien gaan wonen toen zij hulpbehoevend werd. Martin werd 83 jaar.



Fiets en boek

Het levensverhaal van Martin Ros wordt misschien een beetje overzichtelijker als we hetophangen aan twee concrete objecten: de fiets en het boek. De rest was meer van etherische aard en speelde zich vooral in zijn hoofd af. Een hoofd dat in de loop van zijn leven, gelijk een bodemloze put, gevuld werd met een onwaarschijnlijke hoeveelheid informatie. Zijn brein was waarschijnlijk het enige zwarte gat in de kosmos waar ook weer informatie uit kon ontsnappen.

Nichtje Anita Ros liet tijdens de uitvaartplechtigheid, die ik online kon volgen, weten dat zij als executeur testamentair voor de opgave stond om 60.000 boeken, verspreid opgeslagen in huizen en loodsen, de zorg te geven die ze volgens haar oom verdienden. De Slegte bracht uitkomst en kocht de hele verzameling op. En kan nu gaan oogsten.


Een goed geheugen is misschien niet altijd en voor iedereen een begerenswaardige eigenschap, voor Martin was het dat in ieder geval wel. Het hielp hem spelenderwijs zijn opleidingen te voltooien en het was later van onschatbare waarde bij zijn leven als uitgever en schrijver tussen schrijvers, boeken, denkers en programmamakers. En was cruciaal bij de ontwikkeling van een persoon die over heel veel mensendingen een doorwrochte mening had en die graag zonder enige terughoudendheid openbaarde. Dat olifantengeheugen was in ieder geval bepalend voor de steeds weer terugkerende herinneringen aan zijn jeugd.


Zowel de fiets als het boek doken al snel in zijn leven op en hadden elk op hun eigen wijze een duidelijke verbinding met zijn streng-katholieke achtergrond. We hebben de biechtvader al genoemd. Martin moest fietsen en wilde lezen. Hij ontwikkelde al jong een verslindende leeshonger. Zijn pech was tweeledig. Hij kreeg te maken met de grote beduchtheid van de Kerk voor het boek en met de afwezigheid van kenners in zijn omgeving toen zijn wielertalent zich openbaarde. Veel boeken werden verdacht van of veroordeeld voor ketterse en/of zonde-opwekkende inhoud. In Martins ouderlijk milieu had men het niet zo op boeken. Het was een bron van wrijving tussen Martin en zijn vader.


Van de Paus naar Luther



De Borgia-trilogie van Ludwig Huna uit 1928 in de vertaling van A.M. de Jong bracht de 16-jarige Martin Ros tot het besluit om de band met het katholicisme te verbreken.




Het moet gezegd, de herderlijke beduchtheid was niet geheel zonder grond. Wat er van 'foute boeken' kon komen, werd namelijk duidelijk toen een jeugdige Martin, tijdens een rondje fietsen om het IJsselmeer in Amsterdam, in een tweedehands boekwinkel (tussenstop), de Borgia-trilogie van de Oostenrijkse schrijver Ludwig Huna uit 1923 in de vertaling van A.M. de Jong van 1943 onder ogen kreeg en uiteindelijk met hoogrode konen ook las. Het verhaal van de Spaanse-Italiaanse Borgia’s met Rodrigo die het uiteindelijk in 1492 tot paus Alexander VI wist te brengen (tot zijn dood in 1503). De totale verdorvenheid die de zestienjarige Martin, buiten het zicht van zijn vader, uit dit werk opsnoof, betekende het einde van zijn sympathie voor de Moederkerk. In Martins woorden (Trouw van 6 februari 1993): “Dit boek over een boelerende Paus met minnaressen, zonen en een zondige dochter gaf me een geweldig gevoel van gelijk in mijn verzet tegen de ons met hun kuisheidswaan terroriserende katholieke geestelijkheid. Via de Borgia's kwam ik ook op Luther die bovendien Maarten heette en zo was het nog maar een stap of op zondagmorgen ontliep ik de katholieke mis om me naar een van de protestantse of andersdenkende diensten te reppen.” En verderop in het artikel: “Het gaat mij om een bevindelijkheid die in de grond van de zaak Calvijn zelf bedoelt waar hij in een van zijn commentaren schrijft: Wij moeten voor alles rekening houden met de tijd waarin wij leven. O zeker, de toekomst moeten wij ook niet veronachtzamen, maar voor het heden wordt ons gevraagd te doen wat onze hand vindt om te doen."



Klein Rome


Hilversum. In de schaduw van de Vituskerk: Klein Rome vanuit de lucht. Het gezin Ros woonde met zes kinderen op de Faisantenstraat. Martin was een nakomertje.





De binding met Rome versmalde tot zijn wortels in Klein Rome, de katholieke arbeidersbuurt direct onder het dreunende gebeier van de monumentale Sint Vituskerk. Ter oriëntatie: de Vituskerk staat direct tegenover Grand Hotel Gooiland en op enkele honderden meters afstand van de middelbare school waar de zestienjarige Martin ten tijde van zijn Borgia-shock verkeerde: het RK Lyceum voor ’t Gooi, Emmastraat 56, Hilversum. Ook mijn middelbare school.


Zijn kindertijd in Klein Rome heeft hij beschreven in Herinneringen aan mijn rijke roomse jeugd (1997). Een gelukkige jeugd. Altijd buiten, grote gezinnen, veel kinderen. Martin zelf was het nakomertje in een gezin van zes kinderen. Vader was wever in een van de Hilversumse textielfabrieken, een dominante sector in het dorp van heide en schapen. Ze moesten leven van zeventien gulden in de week. Vader was streng in de leer en zeer actief in de katholieke arbeidersbeweging, de KAB. Zo was hij beheerder van het KAB-gebouw dat achter de Vitus stond. Het gebouw bood ruimte aan allerlei sociale activiteiten. In de schoolvakanties werden er films gedraaid en verder waren er feesten, partijen en recepties. Zo had mijn ome Wil van de Schootbrugge, de jongste broer van mijn vader, daar medio jaren vijftig de receptie bij gelegenheid van zijn huwelijk met mijn tante Han. Onze familie rekende zich ook tot de katholieke arbeidersklasse ofschoon mijn vader bij de politie was.

1953 -1954, Hilversum, RK Lyceum voor 't Gooi, 4 Gym. Op de achterste rij v.l.n.r. Oscar van Hemel (later gynaecoloog), Hans van de Broek (later minister van Buitenlandse Zaken) en Martin Ros (later onder meer hoofdredacteur van De Arbeiderspers).

En zoals Martin de eerste uit zijn familie was die naar de middelbare ‘mocht’, gold dat ook voor mij. Martin begon in 1949 aan zijn gymnasiumopleiding, ik in 1957. Wel op dezelfde school: het RK Lyceum voor ’t Gooi. Voor Martin tien minuten lopen (langs de oude KRO-studio), voor mij een klein halfuurtje fietsen. We bleven, met acht jaar vertraging en onkundig van elkaars bestaan, nog even parallel lopen. We gingen beiden naar Utrecht om verder te leren, Martin ging Geschiedenis studeren, ik Wis- en Natuurkunde. En we werden beiden lid van de katholieke studentenvereniging Veritas, waarover hierna meer. Martin had het gauw gezien in Utrecht en wipte na een jaar over naar Amsterdam om zijn academische carrière in de Politicologie voort te zetten.



Geboren klimmer

Eerst nog even terug naar de fiets. Later vertelde Martin dat het om een karretje ging dat hij had overgenomen van iemand die ermee naar Lourdes was gereden. Een racefiets met een verhaal. Mogelijk zelfs ingezegend. We hebben geen reden daar aan te twijfelen, maar nichtje Anita voegde er tijdens de uitvaart nog wel aan toe dat haar vader, de oudste broer van Martin, het racemonster uit verschillende delen had samengesteld. Martin bekende ooit dat al zijn broers een echt vak hadden geleerd. Hij was de enige die alleen maar had gelezen.

Hoe het ook zij, in zijn ijver om het hele erge van zich af te fietsen had hij niet alleen een goede conditie opgebouwd maar was volgens hem ook duidelijk geworden dat hij talent had. Naar eigen zeggen was hij zelfs een geboren klimmer en behoorde hij dus tot de tophelden van de wielersport. Hij klaagde over de pech dat hij in Klein Rome was geboren en niet in een zuidelijke provincie. Zijn talent werd niet herkend. En dat ondanks het feit dat hij in 1954 met voorsprong op het peloton de Ronde van Uithoorn op zijn naam schreef. Niet alleen een begaafd klimmer maar ook nog een dodelijke sprint in de benen.Naar eigen zeggen.



Helden


18 juli 1949. Fausto Coppi (links) en Gino Bartali (rechts), strijdend in de Alpen, beklimmen in de 16de etappe van Cannes naar Briancon de Isoard. De jonge en de oude campionissimo.





De jaren vijftig waren op wielrengebied nogal magisch. De Tour de France kwam tot ons via de radio waarop Jan Cottaar (een KRO-man die ook voor de Katholieke Illustratie de sport bijhield) iedere middag bij de meet verslag deed. Van de aankomst was hij direct getuige, voor een pakkend betoog over het verloop van de koers moest hij vaak een beroep doen op zijn verbeeldingskracht. Het kwam de magie van de Tour zeer ten goede.

Het was de tijd van Wim van Est, Wout Wagtmans, Gerrit Voorting en Jan Nolten, om maar eens een paar nationale kanonnen te noemen. En niet te vergeten ploegleider Kees Pellenaars (met sigaar). Landenteams, geen merkenteams. Veel spannender! In de bioscoop toonde het Polygoonjournaal wekelijks het echte drama. Met de grote namen van het wegrennen: de Italianen Coppi, Bartali en Magni, de Fransen Bobet, Darrigade, Robic en Geminiani, de Zwitsers Kuebler en Koblet (‘Mooie Hugo’).


Het moet ook voor het aanstormende wielrentalent Martin Ros uit Klein Rome een opwindende tijd zijn geweest. Hij heeft later enkele mooie boeken over de wielrennerij geschreven: Heldenlevens (1987), Gerrit Schulte (1987), Wielerhelden (1991), Fausto Coppi, een heldenleven (1994), Heersers van de Tour (1997), De wonderlijke Tour (2000), Triomf: de heldenlevens van Fausto Coppi en Gino Bartali (2001), De klimmers (2003).

In de Tour van 1953 won Nederland het ploegenklassement. Er kwam een complete film van in de bioscoop (Geheel te zien op YouTube, prachtig!, met commentaar van Wim Povel, de broer van Leon Povel, die om de hoek bij de KRO vanaf 1955 zijn beklemmende hoorspel Sprong in het Heelal uitzond. Die jaren vijftig waren zo saai nog niet!) Onze goede landenprestatie werd in 1954 door de tourdirectie beloond met een start van de Tour in het Olympisch Stadion in Amsterdam. De eerste Hollandse Grand Départ.



Mieke en het hele erge

Het zal intussen duidelijk zijn waarom ik Martin Ros een plekje heb gegeven in mijn persoonlijke internetcanon. In de loop van de tijd kwam hij dichterbij en werd hij voor mij net iets meer dan een van Hilversums kleurrijke zonen. Zijn naam, soms door mij verwisseld met Thomas Ros of Martin Bril, zijn stemgeluid en zijn onmeetbare kennis van heel veel waren al langer ons bestaan binnengedrongen middels de radiouitzendingen van de TROS Nieuwsshow op zaterdagochtend. De wijze waarop Martin ons deelgenoot maakte van zijn bewondering of walging voor de meegebrachte boeken opende geheel nieuwe uitzichten op het bestaan in het algemeen en op dat van de verloren mens in het bijzonder.

Telkens weer een hoogtepunt was de onbeschaamd geuite preoccupatie met de mens als slachtoffer van zijn driften, essentieel voor goede literatuur. Geen mooier begin van het weekend dan de wijze waarop Martin zijn gastvrouw in zijn betoog betrok met de uitroep: "het hele erge, Mieke, je weet wel". Het zou mij niet verbazen als hij deze verhullende uitdrukkingswijze had overgenomen van Gerard Reve die niet aflatend beginnende schrijvers met klem adviseerde nooit op expliciete wijze over het seksuele gedrag van hun personages te berichten. Gebruik beelden, prikkel de fantasie, vermijd platheid. Reve zelf liet zien hoe het moest. Bij hem draaide het lange tijd om het vossenhol dat ontegenzeggelijk meer ruimte biedt voor de verbeelding dan het platte hol an sich.


De wijze waarop Martin de essentie van het voortbestaan aankaartte, was aandoenlijk en hilarisch, zoals ook gold voor alle andere thema's waarmee hij een leven lang worstelde. Peter de Bie, collega van Mieke van der Weij, beleefde veel plezier aan deze Martin, te meer omdat Mieke haar ongemak zo niet afkeer van Martins benadering maar nauwelijks kon verbergen. Zij was een dankbaar doelwit voor iemand als Martin Ros die wel met van alles worstelde, maar zijn roomse schaamte redelijk had overwonnen, een groot gevoel voor humor had en op zijn eigen manier mensen graag hoog op de kast joeg. Later gaf ze aan dat dat ongemak meer te maken had met het gebrek aan waardering dat Martin openlijk beleed ten aanzien van de rol van de vrouw in de literatuur. Wij moeten haar uiteraard op haar woord geloven. Blijft een feit dat Martin Ros, in ieder geval in woord, blijk gaf van een eigenzinnige seksuele ontwikkeling die zonder twijfel te herleiden valt tot zijn strenge, katholieke opvoeding.



Eindelijk thuis: De Arbeiderspers

De heer van het boekenkasteel.



Via een baan bij Het Vrije Volk kwam hij in 1964 als redacteur bij de aan de krant gelieerde uitgeverij De Arbeiderspers terecht. Martin was eindelijk op de plek waar hij thuishoorde. In de boeken, met de boeken, tussen de boeken. De uitgeverij gaf toen nog vooral populaire omnibussen uit. En Simon Carmiggelt en Annie M.G. Schmidt. Ros moest er voor nieuwe bestsellers zorgen. Zoals Juf, daar zit een weduwe in de boom van H. Hoving, een Groningse schoolmeester die uitspraken van kinderen had verzameld. Oplage: 800.000 exemplaren. Maar Martin Ros stond ook mede aan de wieg van de prachtige Privé-domeinreeks waarin de autobiografische geschriften van Salvador Dali, Paul Léautaud, Gustave Flaubert, Thomas Mann en Friedrich Nietzsche verschenen.

Hij bleek tevens een goede neus te hebben voor literair talent. Auteurs als Maarten 't Hart en Boudewijn Büch kregen bij hem gelegenheid tot publicatie. Dat gold ook voor Anna Enquist, Marion Bloem, Tessa de Loo en Joost Zwagerman. Daarnaast begon hij reeksen samen te stellen. De bekendste zijn Privé-domein en Oorlogsboeken. Verder was hij redacteur bij het literaire tijdschrift Maatstaf.

Lange tijd vormde hij samen met Theo Sontrop, die in 1971 directeur werd, ondanks hun aanzienlijke karakterologische verschillen, een succesvol duo. We merken terzijde op dat deze Theo Sontrop vanaf begin jaren zestig (toen nog docent Frans in Utrecht) een deel van de Villa Jagtlust huurde van hoofdbewoonster Frederike ten Harmsen van den Beek, beter bekend als Fritzi. De Blaricumse villa was lange tijd een plek waar een deel van de Amsterdamse en Utrechtse kunstenaarsscene elkaar trof (zoals Gerard Reve, Remco Campert, Cees Noteboom, Peter Vos, e.a.). Een en ander is recent gedetailleerd opgetekend door Maaike Meijer in de biografie: Hemelse mevrouw Frederike (2018).



1997. Weg bij De Arbeiderspers

In april 1997 nam Martin Ros (gedwongen) afscheid bij De Arbeiderspers na een herseninfarct. Sindsdien werkte hij als freelance-publicist en vertaler. Bij gelegenheid van zijn afscheid bij de De Arbeiderspers verscheen er op 28 april 1997 een mooi interview van Onno Bloem met Martin Ros in Trouw. Zie hier voor het volledige artikel. Hieronder enkele citaten uit het interview over thema's die Martin steeds opnieuw voorhield aan iedereen die het horen wilde, zoals ooit aan mij, en aan de rest van het drukbezette en meeluisterende terras van De Heerdt in Putten. Martin Ros was nu eenmaal een luisterrijk man.


Over de buurt waarin hij opgroeide:

Martin Ros wijst op de spits van de kerk, die hoog en eenzaam in de ruit van het café spiegelt. Hij groeide op aan de voet van de kerk, in de wijk die 'Klein Rome' werd genoemd. “Die buurt is nu helemaal veranderd. Vroeger was het daar vol met kinderen, nu is het vol met auto's. In de Kerklaan woonde een gezin met 21 kinderen. Ik herinner me dat er 17 tegelijk op straat speelden. Die moeder hoopte de 25 te halen, want dan kreeg je een speciale medaille van Paus Pius XII.” (einde citaat)


Over de ontdekking van de literatuur:

In de Openbare Leeszaal en Bibliotheek ontwikkelde zich de liefde voor de literatuur bij de kleine Martin. “De leeswolf overviel mij,” noemt hij het zelf. Toch durfde hij zich nog niet helemaal over te geven aan deze wereldse belangstelling. Hij smeet als jongen een steen door de ruit van de boekhandel, omdat daar een boek van Sartre in de etalage had gelegen. Op samenzweerderige toon fluistert hij achter zijn hand: “Maar toen was ik al om, hoor. Van de geloofsartikelen van de kerk ben ik losgeraakt. Maar de religieuze bevlogenheid, die is gebleven.” (einde citaat)

De Bibliotheek en Leeszaal stond op de ’s Gravelandseweg. Een flink deel van Martins boekcollectie komt ervandaan. Een nieuwe directeur vond dat de unieke verzameling boeken uit de 19de eeuw maar eens opgeruimd moest worden. Er vroeg nooit meer iemand naar. Toen Martin op een zeker moment ontdekte wat er in de container verdween, heeft hij de directeur daar op aangesproken waarna hij toestemming kreeg alles wat hem waardevol leek zelf (met talrijke bakfietstochten) in veiligheid te stellen. Buren van het adres Liebergerweg 193 gingen zich op een zeker moment zorgen maken of de niet al te stevige woningen deze groeiende last wel aankonden.

Martin zelf zocht zijn toevlucht in een optrekje in de buurt van Putten en ging onverdroten verder met het verzamelen van boeken die hij nu ook wekelijks bij de Puttense ABC-boekhandel tegenover De Heerdt verwierf. Iedere zaterdag kwam hij weer met een vol plastic tasje naar buiten. Hij heeft desondanks niet kunnen voorkomen dat de eigenaar de winkel in 2014, een jaar na mijn ontmoeting met Martin, overdroeg aan een meubelwinkelier. De man van het ABC, die eerder ook mijn eerste jeugdboekje Het Duivelsei een plekje op zijn schap gunde, was zijn geloof in de toekomst van het boek kwijtgeraakt. Voor Martin moeilijk te accepteren. Zijn zorgen over hoe het allemaal verder moest met de mensheid namen toe.


Over zijn werk bij De Arbeiderspers:

In 1964 kwam Ros, via een baantje als journalist bij 'Het Vrije Volk' “dat was de grootste krant van Nederland, vergeet u dat niet! We hadden 350 000 abonnees,” bij de daaraan verbonden uitgeverij De Arbeiderspers terecht. “Daar was toen nog helemaal niets. Die zaten drie hoog achter in de Kerkstraat en gaven alleen Carmiggelt, Annie Schmidt en omnibussen uit. Dat was het. Ik ging daar aan de ene kant voor bestsellers zorgen. Dan heb ik het niet over een paar duizend, maar meneer, echt, honderdduizenden!” (einde citaat)

Bekend zijn de verhalen van schrijvers die met Martin te maken kregen. Men had hem een plek op zolder gegeven waar hij geheel ingegraven tussen de boeken zijn heilzame werk verrichtte.


Over zijn baas en compagnon Theo Sontrop:

Ros kende roerige tijden bij De Arbeiderspers, maar spreekt over iedereen met lof. Over Theo Sontrop, directeur vanaf 1971, zegt hij: “Ik wil geen kwaad woord over Sontrop horen. Al had hij ook zijn beperkingen. Hij wist bijvoorbeeld het verschil tussen Ajax en Feyenoord niet. Maar de combinatie Ros-Sontrop is vijftien jaar lang een gouden tandem geweest.” Ook het vertrek van Emile Brugman, - “een ideale redacteur”, die na een geweldig conflict een eigen uitgeverij begon, 'Atlas' - kon Ros begrijpen: “maar ik wilde niet mee. Mijn jaren begonnen te tellen, en bovendien: De Arbeiderspers, dat ben ik. Het fonds is een afspiegeling van mijn voorkeuren en afwijkingen.” (einde citaat)


Maarten 't Hart, van geredde tot redder



Met Een Vlucht Regenwulpen brak Maarten 't Hart in 1978 door als bestsellerauteur en bewees daarmee het gelijk van Martin Ros. Het boek werd in 1981 verfilmd. In 2014 waren er meer dan 1 miljoen exemplaren van verkocht!




Martin Ros was een groot bewonderaar van Gerrit Komrij en Maarten 't Hart. De laatste was bijna gesneuveld als het aan Sontrop had gelegen. Zijn eerste boeken liepen voor geen meter. Martin vertelde me het verhaal, niet voor de eerste keer, op het terras van De Heerdt. De Arbeiderspers leefde lange tijd van de publicaties van Annie M.G. Schmidt. Maar die werd op een zeker moment weggekaapt door Querido. Een aderlating. Toen ’t Hart ter discussie kwam, heeft hij zijn poot stijf gehouden. "Als Maarten weg moet, ben ik ook weg." Het bleek, volgens Martin, de redding van de uitgeverij. Maarten ’t Hart werd een bestsellerauteur. “Maarten 't Hart kan ook alles: romans schrijven, met vrouwen polemiseren, over muziek schrijven als niemand anders. Hij leest drie boeken per dag. Neehee, dat is ongelofelijk. Hij is volkomen AP, volkomen Martin Ros. Iedereen zei tegen mij: dat wordt niks. Moet je nou eens kijken. Hahaha!”


Ook op het terras vertelde hij hoe hij als jochie met zijn vader op de tandem zo nu en dan vanuit Hilversum naar Putten fietste. Zijn vader was actief in de vakbond en had in Putten een paar (niet veel) leden. Na een actie van de ondergrondse volgde op 1 oktober 1944 een wraakactie door de Duitse bezetters. Het grootste deel van de mannelijke beroepsbevolking werd afgevoerd naar diverse concentratiekampen. In totaal kwamen 552 mensen om het leven. Martins vader bezocht de getroffen gezinnen. Oorlog, revolutie, Koude Oorlog, het hield hem allemaal intensief bezig. En alsof dat nog niet genoeg was, lag hij vaak wakker van angst om het oordeel dat hem na zijn dood te wachten stond. Op het terras van De Heerdt heb ik hem niet gerust kunnen stellen al was het maar omdat ik vrijwel geen kans kreeg om op zijn beweringen en vragen te reageren.



2007. Afscheid van Mieke (en Peter)

In 2007 kreeg Martin Ros te horen dat er een einde kwam aan zijn optreden voor de TROS. Zijn grote schare radiofans reageerde ontzet. De argumenten waren niet zo helder: verjonging, verward optreden (volgens sommigen, mogelijk als gevolg van zijn hersenbloeding in 1997). Martin zelf was geschokt en nam in tranen afscheid van zijn luisteraars. "Ik ben blij dat ik hier weg kan”, aldus een strijdlustige Ros. "Ik heb toen dit allemaal begon, drie maanden terug, al een brief aan Andries Knevel van de EO gestuurd. Ik wil er graag een bevindelijk programma over christelijke boeken maken.” Volgens Ros trok het geloof in God aan hem. "Ik heb net de bus van het geloof gemist, maar ik ren erachteraan! Knevel heeft al laten weten het aanbod voor de radio serieus te overwegen."



De boekendood

Martin Ros stelde zich altijd voor dat hij de boekendood zou sterven. Verpletterd worden door de massa's boeken waarmee hij zich omringde. Zijn huis ging zo verzakken dat het moest worden ontruimd. Met die boekendood was het bijna nog gelukt ook. Tijdens de uitvaart vroeg Paul de Vries een goede, bevindelijke vriend nog even het woord. Hij was op de Veluwe een soort agent voor Martin geweest. Hij zocht op een zeker moment nog even contact met Martin in verband met een optreden voor Pauw en Witteman. Het telefoongesprek eindigde abrupt met een geweldige knal. En daarna stilte. Opnieuw bellen leverde niks op. Paul, bezorgd geworden, begaf zich naar de Puttense vakantiewoning van Martin. Toen werd duidelijk wat er was gebeurd. Tijdens het telefoongesprek was om onduidelijke reden een enorme boekenkast omgevallen en had Martin totaal bedolven. Slechts met de grootste moeite had hij zich op eigen kracht kunnen uitgraven. Paul: “Het was een wonder dat hij het had overleefd.” Maar als het je tijd nog niet is ….



Utrecht en wielrennen

We gaan naar Utrecht, waar Martin even studeerde, lid was van Veritas, ook mijn vereniging, acht jaar later, en naar Gino Bartali.


In 2015 gaat de Tour de France in de Domstad van start. Vraag niet wat het gekost heeft, maar Utrecht heeft zijn Touretappe. Le Grand Départ. City Promotion is tegenwoordig een gewichtige zaak. En als Assen (2009) de proloog van de Vuelta (Ronde van Spanje) weet binnen te hengelen mag Utrecht natuurlijk niet achterblijven. In 2010 was het al bijna bingo, maar toen kozen de Tourbazen voor Rotterdam, nu kan het niet meer stuk. De karavaan zal onder de Dom door rijden. Een rondje door de kerk. Hoeveel promotion kan een middelgrote stad eigenlijk verdragen?



Geen dijenkletsers

Wielrennen is nooit een uitgesproken studentensport geweest. Waarschijnlijk toch net iets te volks. Utrecht heeft het overigens nog wel geprobeerd: een kweekplaats voor wielrenners. Begin jaren zestig werd de universiteit naar de Johannapolder (richting De Bilt) verhuisd. Zonder de bijbehorende huisvestingsmogelijkheden en zonder adequaat openbaar vervoer. En dus moesten de studenten vanaf 1964 op de pedalen. En we weten dat fietsen in een polder goed is voor de dijen. Dijenkletsers als de achtervolger Tiemen Groen en de schaatser Piet Kleine wijzen duidelijk in die richting. In combinatie met de terzelfder tijd exploderende studentenaantallen had dat toch enige kampioenen moeten opleveren. Ik ken ze niet en dat wekt het vermoeden dat veel studenten uit Kanaleneiland, Oog en Al, Zuilen en Hoograven op weg naar de Uithof niet verder kwamen dan de binnenstad, een enkele doorzetter wellicht tot halverwege de Burgemeester Reigerstraat of de Biltstraat. Vanwaar dit treurige vermoeden? Een van die afstappers was ik.



Zonsverduistering

Als we het toch over dijen hebben, nooit zal ik vergeten dat ik een keer in de buurt van Wijk C voor een verkeerslicht moest wachten en er in mijn ooghoek iets kolosachtigs naast mij opdoemde dat tot een lokale zonsverduistering leidde. Ontzet keek ik opzij en zag dij, enorme dij. Het was een beetje mij en heel veel dij. Naast mij stond een kortgebroekte Anton Geesink op een klein damesfietsje op groen te wachten. Netjes, net als ik. Hij had natuurlijk rustig kunnen doorrijden. Wie had hem kunnen stoppen? Toen het licht op groen sprong en Anton zichzelf op gang trok, kreunde de fiets al net zo als de Japanse kampioen Kaminaga die tot immens verdriet van de Japanse natie in de Olympische finale (Tokio, 23 oktober 1964) in een verwoestende houdgreep verzeild was geraakt. Anton zelf, Wijk C, jongen van het volk, sprak later van een bankschroef.



Veritas

In zijn boek Liefde en Ouderdom (De Arbeiderspers, 1993) maakt Martin kort melding van zijn Utrechtse studentenleven, inclusief zijn lidmaatschap van Veritas, dat slechts een jaar duurde. Daarna vertrok hij naar Amsterdam voor ‘zijn zwarte jaren’ zoals hij ze zelf noemde.


De zomer van 1956 was die van de ontgroening. Ik had me aangemeld bij de RK Studentenvereniging Veritas aan de Kromme Nieuwe Gracht. Op de eerste dag al werd me een lijst voorgelegd waarop ik mijn voorkeur voor dag- en weekbladen moest invullen. Ik spiekte op de lijsten van de jongens die toevallig naast me stonden aan de balie. Zij vulden bijna allen De Groene en Vrij Nederland in, zulks deed ik dus ook. Ik had deze bladen een enkele keer, maar dan louter op zoek naar boekbesprekingen, doorgebladerd op de Openbare Leeszaal en Bibliotheek in Hilversum (aan de ’s Gravenlandseweg, GvdS) (…) Doorgerookte en meestal dronken ouderejaars bevalen me bij Veritas op de stormavonden, waaruit de leden voor de verschillende disputen werden gerekruteerd, mijn politieke mening eens te geven. Ik klampte me bij dergelijke gelegenheden aan ex-lyceïsten uit Hilversum vast, ouderejaars inmiddels die een oogje voor me dichtknepen als ik water en bloed zweette in de debatten. Vaak raakte mijn mond verzegeld en viel ik ineens uit met barstende hoofdpijn of buikloop. Ik moest soms twintig, dertig meningen, vriendschappen en vijandschappen op een dag verwerken! Ik deed zo schaapachtig mogelijk wat men mij opdroeg. (…) Het door het stof moeten kruipen voor de ouderejaars beviel me eigenlijk beter dan de euforische omhelzing op die laatste ontgroeningsavond voor het massafeest in de Veehallen. Ineens wierpen de ouderejaars hun autoritaire maskers af. Ze prezen ons, we waren zo’n jaar, het beste jaar sinds jaren. Het feest barstte al los. Voor het eerst van mijn leven zwalkte ik dronken rond over de Biltstraat.


Il pio Bartali



Gino Bartali en de aartsbisschop van Florence, kardinaal Elia Dalla Costa, die Gino bereid vond om hem te helpen Joodse onderduikers in Florence en omgeving te redden.





We keren terug naar de wielrennerij, naar de Tour en naar een van de grote helden van de jonge Martin: Gino Bartali. Een katholieke klimmer pur sang. Zeg maar, van het niveau Martino Rossi. Niet alleen een groot klimmer maar ook zeer gelovig (voor de tiffosi: Il pio Bartali). In 1938 won hij met grote voorsprong zijn eerste Tour, waarna WO II voorlopig meer tourzeges in de weg stond. Aan het eind zijn leven werd bekend welke bijzondere rol hij had gespeeld bij het redden van Joden nadat de Duitsers in 1943 het bewind over Noord-Italië hadden overgenomen. Op een avond in de herfst van 1943 kreeg Gino een geheimzinnig telefoontje van kardinaal Elia Dalla Costa, de kardinaal van Florence en een bekende van Gino (Hij woonde met vrouw en kind in Toscane). Het begin van een uitzonderlijk verhaal.


Dalla Costa was benaderd door een groep Florentijnse Joden die deel uitmaakten van Delasem, een organisatie die buitenlandse Joden bijstond die massaal uit andere Europese landen naar Italië waren getrokken. De kardinaal werd een gedreven leider van wat zou uitgroeien tot een machtig netwerk om mensen te redden. Al die vluchtelingen hadden eten, onderdak en valse identiteitspapieren nodig. Of Gino koerier wilde worden. Een briljante vondst. Gino was gewoon op zijn racefiets grote trainingsafstanden af te leggen. En in het frame en het stuur was voldoende ruimte voor geheime lading.

Gino haalde geld van Zwitserse banken in Genua en bracht het naar Joodse onderduikers in Florence. Hij haalde foto’s en vervalste identiteitspapieren op van Joden die in diverse kloosters verborgen zaten en bracht dit bij Delasem om er paspoorten van te maken. Hij rapporteerde over troepenbewegingen en waarschuwde voor geplande invallen. Als hij, rijdend in een shirt met de naam Bartali erop, werd aangehouden, kwam hij steeds weer weg met het verhaal dat ze van zijn fiets moesten afblijven omdat anders de fijnafstelling schade zou oplopen. Hij vervoerde zelfs onderduikers in een karretje achter zijn fiets met het verhaal dat dit deel uitmaakte van een speciaal trainingsplan. Al met al een uiterst gevaarlijke missie waarover hij na de oorlog nooit iets heeft gezegd. Veel is uiteindelijk bekend geworden via familie en bekenden.


Uiteraard was ook de kleine Martin Ros niet op de hoogte van deze geschiedenis. Maar toen in 1948 de eerste echte naoorlogse Tour werd gereden was Martin geheel in de ban van het wielrennen in het algemeen en van Gino Bartali, dan al 34, in het bijzonder. Hij schrijft daar over: Op grond van mijn steeds gezondere schoolprestaties stonden mijn ouders toe dat ik, zij het slechts aan het eind van de dag, uit kranten en bladen mocht knippen wat ik wilde…..Het knipselarchief-Bartali groeide in de periode 1946 – 1948 snel, hij won de Tour, de Giro en de Ronde van Zwitserland.



1948. "Gino, redt Italië!"


Zijn laatste Tour is intussen tien jaar geleden als Gino in 1948 aantreedt voor een nieuw Touravontuur. Hij is op leeftijd en er heeft zich een nieuwe campionissimo aangediend: Fausto Coppi. Coppi doet in 1948 echter niet mee. De grote vraag is: kan Bartali het nog? Een van zijn grote fans is Palmiro Togliatti, leider van Italiaanse Communistische Partij.


Op 14 juli (Quatorze Juillet, in Frankrijk) rond half twaalf krijgt Palmiro trek in een ijsje. Nog geen twee stappen buiten het parlementsgebouw wordt hij onder vuur genomen door Antonio Pallante en raakt zwaar gewond. En binnen de kortste keren staat Italië op zijn kop. Stalin is woedend. Het Westen vreest een communistische staatsgreep met mogelijk een domino-effect in de rest van West-Europa. Italië vreest een burgeroorlog. En tot overmaat van ramp staat Bartali op grote achterstand op de leider van het Tourklassement, de jonge, dandy-achtige nieuwe Franse ster Louison Bobet. Het is een rustdag in Cannes. De Alpen komen er aan. Nog een week te gaan.



Het wonder

Gino Bartali wint de eerste Alpenetappe van 15 juli 1948 (Cannes - Briancon) met overmacht en maakt zijn achterstand van circa 22 minuten op Louison Bobet bijna helemaal goed. Hij wint ook de twee volgende etappes en daarmee de Tour. Het wonder is geschied. Maria heeft zijn smeekbede verhoord. Italië is behoed voor een burgeroorlog. Dat waren de verhalen waar Martin Ros van in vervoering raakte. Te kunnen klimmen als Bartali, dat was zijn jeugddroom.

In de loop van de dag wordt de situatie thuis duidelijk. Als die situatie verslechtert, wordt door de machtigste politici van het land geopperd dat er misschien nog één iemand is die kan helpen. In opperste nood belt president De Gasperi naar het hotel van Gino Bartali. Zijn boodschap: Gino, win de Tour, het zal Italië behoeden voor een ramp. Bartali staat op dat moment 22 minuten achter op de leider in het klassement Louison Bobet! Hij smeekt de Heilige Maagd om kracht en bijstand. En dan voltrekt zich een wonder. In de eerste Alpenetappe pakt de oude meester, onder moordende omstandigheden, 21 minuten terug op Bobet. De Italiaanse kranten juichen: ‘Bartali gaat de Tour winnen!’ De volgende dag, Gino’s verjaardag (34), haalt hij opnieuw vernietigend uit. En dan komt de hel, de derde Alpenrit van Aix-les-Baines naar Lausanne. Regen en sneeuw veranderen de koers in een soort veldrijden. Gino wint de drie extreme bergetappes op rij en wint de Tour. Italië is gered. Het nieuwe Franse wonderkind Bobet eindigt als vierde op 33 minuten.


Moraal: Geloof kan bergen verzetten, maar kies wel het goede verzet. En hoeveel indruk zal dit verhaal op de jeugdige Martin Ros met zijn levendige fantasie hebben gemaakt?

Als hij intussen zijn moeder heeft teruggezien, zal Bartali vol vreugde hebben toegekeken.


Espunt, mei 2015, 20 december 2020



Reacties


21 december 2020, Piet van der Eijk

Piet van der Eijk, echtgenoot van mijn oud-collega Elly van der Eijk, en in zijn werkzame leven onder meer journalist bij het tijdschrift De Tijd, liet mij het volgende weten.

Hallo Gerard,
Wat een prachtig verhaal over Ros: persoonlijke herinneringen met algemene, meestal hilarische informatie over deze ook voor mij onvergetelijke man.
Zeer bedankt, met groot genoegen gelezen en bovendien heb je prachtig illustratiemateriaal boven water gehaald.

Bartali en Coppi waren ook mijn helden, ik had er de leeftijd voor (1933). Nu interesseer ik mij niet meer voor wielrennen vanwege de doping, welk euvel ik ook wijt aan de organisatoren: zij eisen het onmogelijke terwijl zij zelf met een glas bier onder de parasolzitten.

Ik vind nu bij de Tour de France dat de renners hinderlijk door het beeld rijden van het schitterende Frankrijk.

Martin Ros: ook wij hebben de uitvaart gevolgd, konden helaas niet alles verstaan. Ik ben hem, Ros, wel iets verschuldigd: hij roemde mijn boek "Het levensverhaal van de Goddelijke Kale" op radio en tv als hét sportboek van de eeuw. (de Goddelijke Kale is de beeldende bijnaam van de grote Haagse (VUC) voetballer Bertus de Harder, GvdS)
Een week later was er wel weer een ander sportboek van de eeuw, maar dat gaf niet.
Martin Ros voegde trouwens wel de daad bij zijn woord en zorgde ervoor dat het boekje genomineerd werd voor de biografieprijs van Dordrecht (!), 1995. In het jaar dat ik op het lijstje van drie stond, werd de biografie over Gerrit Achterberg winnaar: De Harder en Achterberg: bien etonné, etc.

Martin Ros vroeg mij ook de biografie over Coen Moulijn te schrijven, dat heb ik maar niet gedaan.
Het was altijd zijn liefste wens geweest, zo bekende hij mij, ooit Bertus de Harder nog eens over zijn kale schedel te kunnen aaien.
Van jouw andere verhaal (Kerstmis, wat is het eigenlijk? GvdS), dat ik nog moet lezen, vielen eveneens de schitterende illustraties op.
Ken je het verhaal van Van Roosmalen over Martin? Vooral over zijn chaotische manier van praten, prachtig. Zie op internet HP / De Tijd.
Ik neem aan dat je geen bezwaar hebt tegen doorzending van jouw artikel over Martin Ros naar mijn vriend Gijs Zandbergen, Elly schreef het al: "die vooral geïnteresseerd is in zijn wieleravonturen en die daar onderzoek naar heeft gedaan.

Met de beste wensen voor Kerst en 2021 en hartelijke groet,

Piet van der Eijk


23 december 2020, Gijs Zandbergen

Gijs Zandbergen (1952), oud-journalist van De Volkskrant, komt het verhaal binnen via zijn oude vriend Piet van der Eijk (1933). Gijs heeft onder meer gespit in en geschreven over de historie van het wielrennen. Niet alleen die van de Ronde van Frankrijk, maar ook van de Ronde van Uithoorn.

Ik heb het verhaal met plezier gelezen. Ik heb inderdaad wel eens geprobeerd te achterhalen of Ros die Ronde van Uithoorn werkelijk heeft gewonnen, maar het archief van de plaatselijke krant was in vlammen opgegaan, en andere kranten hebben er voor zover ik weet niet over geschreven, wellicht omdat het pas de tweede editie was.
Ik heb nog wel een aanvulling op het beeld dat Amsterdam de Tourstart van 1954 kreeg, omdat de Nederlanders het jaar daarvoor het ploegenklassement hadden gewonnen. De werkelijkheid is dat Antwerpen niet wilde betalen en dat men daarom naar Amsterdam uitweek. De reden dat de Tour per se buiten Frankrijk ging, was dat een concurrent later dat jaar deeerste Ronde van Europa ging organiseren en de Tour bang was te worden overvleugeld. Die ronde van Europa heeft in augustus of september 1954 Scheveningen nog aan gedaan. De Franse pr-machine was toen al zo goed dat het eerste verhaal over dank aan de dappere Nederlandse renners voetstoots de geschiedenis inging, en het tweede verdween vanzelf uit de aandacht, omdat die Ronde van Europa maar twee keer is verreden.
Ik ben er trots op dat te hebben uitgevogeld, waarna een jaar later Benjo Maso de details heeft ingevuld, want daarvoor had ik toen geen tijd.

Fijne kerstdagen
H.g. Gijs




Bibliografie Martin Ros


  • Heldenlevens, 1987
  • Gerrit Schulte, 1987
  • Bloednacht Mayerling, 1989
  • Wielerhelden, 1991
  • Vuurnacht, 1991
  • Liefde en ouderdom, 1993
  • Fausto Coppi, een heldenleven, 1994
  • Jakhalzen van het derde rijk, 1995
  • Herinneringen aan mijn rijke roomse jeugd, 1997
  • Heersers van de Tour, 1997, Martin Ros & Wout Koster
  • De wonderlijke Tour, 2000
  • Triomf, 2001
  • Een vergeten oorlog, 2003
  • De klimmers, 2003
  • Elisabeth, 2005
  • Rose verhalen, Martin Ros & J. Bernlef
  • Ik herinner mij, Martin Ros & Emile Brugman
  • Het dagboek van een kamermeisje, O. Mirbeau & Martin Ros
  • De zondebok, August Strindberg, Martin Ros & Rita Tornqvist-Verschuur
  • De duizendkunstenaar van Lublin, Nico Polak & Martin Ros
  • Climax (bloemlezing)
  • Veel werk van zijn hand is te vinden in het tijdschrift Maatstaf.