Snoekenweer 2

Vis in Hilversum

Kort verhaal, 17 september 2015

Snoekenweer 2

Snoekenweer 1

Snoekenweer 3

Snoekenweer 4



Het enthousiasme voor de hengelsport kwam langs de lijn van mijn moeder ons gezin binnen. Maar haar schuld was beperkt. Het was meer een erfzonde. Zij had zelf helemaal niets met vissen, sterker nog, ze gruwde van het in haar ogen wrede tijdverdrijf, maar ze was nu eenmaal Friezin.


En zeker in de tijd waarin dit verhaal speelt, in mijn jeugd dus en dan weet de lezer genoeg, werden de Friezen die niet met enige regelmaat een hengeltje uitgooiden, nog net niet voor landverraders aangezien. Zij verloochenden volgens velen de Friese vlag waar niet voor niets de pompeblêden zo dominant op voorkomen. En onder de pompeblêden ligt, zoals bekend de snoek, roerloos, maar in de hoogste staat van paraatheid. Eén klap met die machtige staart en het argeloze slachtoffer zat gevangen tussen de messcherpe, naar binnen staande tandenformatie. Zo’n klap vereiste veel spieren en een soepel lijf. Die spieren waren, mits goed bereid zeer smakelijk, helaas zorgde het soepele lijf ervoor dat het snoekenvlees vergeven was van de graat.


Tijdens onze jaarlijkse vakantie bij mijn grootouders in Appelscha raakten wij, mijn vader, mijn broertje en ik, steeds meer in de ban van de dobber. Van het geduldige afwachten zonder de aandacht te laten verslappen. Een beetje zoals de snoek. Mijn moeder en mijn zusje hielden zich verre van dit onbegrijpelijke mannengedoe. Ze wilden er niets mee te maken hebben. Vanwege de graat was de minimumleeftijd voor het eten van snoek bepaaald op zes jaar.



De meeste vis bereikte Hilversum over de weg en was afkomstig uit Spakenburg.




Friesland was en is één groot vissersparadijs. Dat kun je van onze toenmalige woonplek nauwelijks zeggen. Op de Hilversumse markt werd weliswaar vis verkocht maar niet door Hilversummers.


De viskramen werden bemand door Spakenburgers met verweerde koppen, samen met hun pronte wijven gekleed in de fraaie klederdracht die de prontheid nog eens extra benadrukte.


Met name de zogenoemde kraplap, de gesteven schouderpartij met bloemmotief, gaf deze vrouwen een in mijn ogen bijna angstaanjagend voorkomen. En zeker als ze, zo uitgedost, zonder enige aarzeling een vette paling onthoofdden, kreeg ik vage maar zeker geen geruststellende visioenen over het dagelijks leven in Spakenburg.


Wonderlijk genoeg leken de palingen zelf met een dergelijke behandeling minder moeite te hebben. Ook zonder kop bleven ze gewoon doen wat ze altijd doen: kronkelen en al kronkelend proberen uit gevangenschap te ontsnappen. Ik weet nog dat ik mijn vader, tijdens het eten, een keer vroeg of je ook zonder hoofd kon. Hij dacht van niet, maar mijn voorbeeld van de paling bracht hem toch wat in verlegenheid, te meer toen mijn moeder met de kip aan kwam zetten.



Hilversum kreeg een waterverbinding met Amsterdam. Hier het eindpunt: de Oude Haven. Er moest flink gegraven worden om het grondwater te bereiken. En veel vis heeft er nooit in gezwommen.




Hoe het ook zij, Hilversum stond niet bekend als een centrum van visserij. Er was gewoon geen water. Ja, één keer per jaar, meestal in augustus, na een zware stortbui, dan liep het centrum onder, inclusief de twee tunnels, waar zich dan veel volk verzamelde om te genieten van auto’s die in het watergeweld kopje-onder waren gegaan.


Maar voordat zich hier een gezonde populatie rietvoorns of brasems kon vestigen was het water al weer verdwenen. Nee Hilversum en omgeving was droog en meer geschikt voor schapen. Zandgrond.


Voor serieus viswater moest je op zijn minst een eind fietsen.


Maar na een aantal jaren vakantie in Friesland was er toch iets in mijn vader gevaren dat niemand had zien aankomen totdat er bij ons thuis een kleine verhuiswagen vol visgereedschap werd afgeleverd. Het was twee weken na onze terugkeer uit Appelscha. In Eemnes was een boer overleden en mijn oom Ferdinand, zelf geheel verslaafd aan de duivensport, had mijn vader getipt. Mijn moeder werd afgekocht met de belofte dat ze spoedig een nieuwe naaimachine mocht aanschaffen. Ze ging akkoord onder de voorwaarde dat er in ieder geval een zigzag op moest zitten.


Mijn vader glunderde. Wat werd binnengesjouwd was veel en gevarieerd en hij was van nature toch meer een verzamelaar dan een jager. Mijn broertje en ik waren niet weg te slaan bij al dat moois. Dobbers in alle maten, soorten en kleuren. Zonder de goeie dobber begin je niks, zei mijn vader. Er waren ook erg veel haken, grote, kleine, soms dubbele en zelfs driedubbele. Mijn vader pakte er één die volgens hem voor de forellenvangst was. Met een vlieg eraan.


Ik vroeg of er in de Nieuwe Haven, de enige visplek in de buurt die ik kende, ook forellen zaten. Die zaten volgens mijn vader alleen in stromend water en dan moest je toch echt de bergen in. Die kunnen dus wel weg, zei mijn moeder, die dit als een klein begin van een grote uitdunning zag. Ze was echt ten einde raad. De gang lag vol met bamboe hengeldelen, leefnetten en schepnetten. Elk in alle mogelijke varianten.


En dan dozen vol met simmetjes waar allerlei diktes snoer op gewikkeld waren, lood, kilo’s, geheimzinnige zakjes en doosjes waarin volgens mijn vader stofjes zaten die je door het aas moest doen. Een flink blik met levende maden bracht mijn moeder aan de rand van een instorting. Ik wist, net als mijn moeder, waar die witte wriemelaars vandaan kwamen. Mijn grootvader kweekte ze namelijk zelf. Als veeverloskundige kwam hij makkelijk aan nageboortes. In de tuin. Een kuil in de grond, nageboorte erin. De vliegen kwamen vanzelf.


Na een tijdje kon je dan oogsten. Onsmakelijk? Daar dachten de brasem en de blei volgens mijn grootvader heel anders over. De hele handel moest van mijn moeder de schuur in en is daar bij mijn weten ook nooit meer uit gekomen.


Ik moet eerlijk bekennen dat ik, heel veel later, ook gevist heb met mijn zoontje. Vissen blijft iets magisch. Totdat hij op zijn twaalfde donateur van Greenpeace werd. Kun je eigenlijk wel vissen als je lid van Greenpeace bent? vroeg hij. op een keer.


Ik hoefde over het antwoord niet lang na te denken. We hebben onze twee armetierige hengeltjes bij het oud vuil gedropt. Het was over. Het kon niet meer. Mijn vader heeft dit sleutelmoment niet meer meegemaakt. Mijn moeder wel.


Espunt, 17 september 2015