In tijden van hoop

Kort verhaal, 9 juni 2014

In tijden van hoop



2013. Kleine Jan in mijn oksel.



Gemiddeld een keer per dag, zijn slaapjes niet meegeteld, beleeft onze kleine Jan zijn stiltemoment. Jan doet dan kaka en verkeert korte tijd in hemelse sferen. Even geen aandacht voor al die dingen die het leven van een manneke van twintig maanden zo opwindend maken.


Jan kakt niet, Jan doet kaka en dat komt omdat hij tweetalig wordt grootgebracht. Kakken is een nogal platte aanduiding die moeilijk met iets verhevens geassocieerd kan worden. Kaka daarentegen heeft iets muzikaals, iets frivools. Er zit ritme in. Je wordt er vrolijk van. Lady Gaga klinkt toch echt anders dan Lady Gag.


Wie kaka nog wat wil oppimpen zet op de tweede a een accent aigu en dan arriveer je zomaar bij de elegante, Braziliaanse middenvelder Ricardo Izecson dos Santos Leite, die op dit moment (2014) voor AC Milan speelt. Een mooie jongen, een beetje een angel face.


Welnu, als Jan in hemelse vrede en met grote voldoening kaka heeft gedaan, heeft hij een vergelijkbare gezichtsuitdrukking. Wordt hem naar zijn toestand gevraagd, in simpele bewoordingen want het is nog maar een dreumes, ‘Heeft Jan kaka gedaan?’, antwoordt hij met een Kaká-face en vol overtuiging: ‘Ja’. Jan draait er niet omheen en waarom zou hij. Overigens piest Jan niet maar doet hij pipi. Ook mooi, maar dit terzijde.


Terwijl ik dit alles overwoog, kwam er onaangekondigd een beeld, of eerder nog een woord uit mijn jeugd boven drijven. Het was in de jaren dat er in Hilversum nog weinig zware misdrijven plaatsvonden. Er opereerden een paar beroepsinbrekers en zo nu en dan werd er wel eens iemand aan het mes geregen, meestal het resultaat van de giftige combinatie van drank en vals spelen.


De Hilversumse gemeentepolitie kon het al met al goed aan en had nog voldoende tijd over voor een volwaardig politie-muziekkorps dat maar wat graag de straat op ging. Mijn vader liep dan als tamboer met zijn dieptetrom op de voorste rij. Alleen bij die gelegenheden was hij, ook voor ons, herkenbaar als politieagent. De rest van zijn diensttijd was hij in burger omdat hij zo minder opviel bij het geboefte. Tenminste, dat was de overtuiging bij de korpsleiding. Maar de crème-witte, tot ver over de knieën hangende trenchcoat (à la Humphry Bogart) in combinatie met een licht scheef gedragen, slappe, zwarte gleufhoed moet mijn vader al op grote afstand herkenbaar hebben gemaakt voor de Gooise penoze-light van die naoorlogse jaren.


Mijn vader sprak met ons thuis nooit over zijn geheime operaties. Het zou ons maar ongerust hebben gemaakt. Mijn moeder kreeg wat meer te horen, al was het maar om zijn mannelijk gezag te bevestigen. Mijn vader vertelde haar wel eens wat onder de afwas. En dat brengt me terug bij de herinnering die ik eerder aankondigde.


Wij vingen wel eens een gefluisterd ‘De Kakkerd’ op. Ongetwijfeld iets wat mijn vader zorgen baarde want De Kakkerd dook vaker op in de afwasgesprekjes. Mijn jongere broertje en ik, en later ook een groeiende groep buurtvriendjes, probeerden ons een voorstelling te maken van dit geheim. Wij waren het er over eens dat het om een gevaarlijk individu moest gaan. Het lag voor de hand dat De Kakkerd iets met kak deed wat verboden was. Uiteindelijk kwamen wij uit bij een boef die stiekem op plekken kakte waar dat verboden was. ’s Nachts.


Vanaf dat moment durfde mijn broertje niet meer alleen naar het kleuterschooltje. Hij kwam onderweg overal sporen van De Kakkerd tegen en mijn moeder moest hem dan met een ruime boog om de hopen leiden. Als het onderweg zo uitkwam, hielden ze even halt bij een straathond die zijn behoefte deed, zodat mijn moeder kon laten zien waar al die hopen vandaan kwamen.



1950. Ik, nog niet op okselhoogte bij mijn vader, Jan van de Schootbrugge.



Veel later kwam de aap uit de mouw en werd duidelijk dat mijn vader regelmatig jacht maakte op een boef die het vertikte zich te laten omscholen. Een beetje een loser want hij liep meestal maar heel kort vrij rond. De man was een vaardige inbreker maar had de handicap dat hij zijn zenuwen slecht in bedwang had. Eenmaal binnen namen zijn darmen het commando over en ontwikkelde zich al snel hoge nood. Hij moest dan naar de wc maar kon uiteraard niet doortrekken. De volgende dag stelden de bewoners vast dat er het een en ander was verdwenen maar dat ze er ook wat voor terug hadden gekregen.


Voor mijn vader was het probleem dan al bijna opgelost. Posten bij de woning van de moeder van De Kakkerd, maar niet dan na het bewijsmateriaal fotografisch te hebben vastgelegd. Het eerste wat de benadeelden te horen kregen was: ‘niet doortrekken.’


En als ze dan door alle opwinding zelf in hoge nood verkeerden, kregen ze het dringende advies om er dan in ieder geval naast te kakken in verband met de bewijsvoering. Vooral niet erbovenop.


Vorig jaar is mijn moeder overleden. Bij het opruimen van haar huis kwamen we een fotoalbum tegen. Op de omslag stond: Voor Jan bij gelegenheid van zijn 25-jarig politiejubileum. En daaronder: Van je collega’s van de afdeling Recherche.


Mijn vader heette Jan en het album gaf een fraai overzicht van de wijze waarop de ontlasting van De Kakkerd zich in de loop der jaren had ontwikkeld. Op een enkele foto een dubbelportret. Leerzaam. Duidelijk was te zien dat we het in de loop van de jaren vijftig wat beter begonnen te krijgen. Het was zeker niet alleen voor mijn vader een hoopvolle tijd.


En kleine Jan laat zien dat er altijd hoop zal blijven.


Espunt, 9 juni 2014