Blijf niet te lang weg

Kort verhaal, 6 juni 2012

Blijf niet te lang weg



Mijn vrouw had mij dringend aangeraden om na een paar zitdagen weer eens in beweging te komen. Ze had gelijk. Een schrijvend bestaan is niet zonder gevaar. Doe voorzichtig, riep ze me na. Zoals gewoonlijk. En blijf niet te lang weg. Mijn vrouw is wat bangig van aard en ziet al gauw problemen, ook als ze in geen velden of wegen te bekennen zijn.


Een half uurtje later zat ik op een bankje in het bos, genietend van het aangename mei-weer en van de oogstrelend mooie mei-kleuren. Ik bood geen verzet toen de vredigheid van het windstille groen bezit van me begon te nemen. In tegendeel. Er ontstond ruimte in mijn hoofd. En die kwam me goed van pas. Ik zat vast met de plot van mijn nieuwe boek. Nieuwe ideeën waren meer dan welkom.


Terwijl ik in gedachten aarzelend nieuwe verhaallijnen aftastte, werd mijn aandacht plotseling getrokken door een aanzwellend geluid. Het leek verkeerslawaai maar het was zonder twijfel het spel dat een opkomende wind met de boomkruinen speelde. Een nabije wind die nu ook snel voelbaar moest worden. Maar er gebeurde niets. De bomen en struiken om mij heen verroerden zich niet en het geluid trok zich terug zoals het was gekomen, heimelijk.


Wat wist de mens van de bosgeluiden? Ja, de geluiden van de dieren, die waren wel bekend. Maar de geluiden van de bomen? Het ruisen, het kraken, het kreunen, het kletteren, het zwiepen. Kon je daarmee communiceren? Waarom niet? Het was goed denkbaar dat bomen van dit repertoire gebruikmaakten om informatie uit te wisselen. Natuurlijk niet op onze manier. Maar op een bomenmanier. Over zaken die voor bomen belangrijk zijn.


Toen, alsof er een onzichtbare hand aan schudde, begon er op zo’n dertig meter afstand zo maar een jong beukje te ritselen. Er heerste verder volledige stilte. Alleen het opgeschoten boompje liet zich gelden. Een paar tellen later had het zich weer gevoegd naar de rust van zijn bosgenoten. Als een uitgelaten kind dat door de verwijtende blikken van een zwijgende omgeving tot de orde was geroepen.


Ik sloot mijn ogen. Voorzichtig. Bang dat zelfs het laten zakken van een ooglid de harmonie van deze plaats zou verstoren. Het waren maar nietige gebeurtenissen geweest, bedacht ik. Het ruisen, het ritselen. Maar daarom niet minder betekenisvol. Welke rol had mijn aanwezigheid daarbij gespeeld? Hier, op deze plek. Had die wel een rol gespeeld? Ik deed geen moeite een antwoord te vinden. Ik wist dat dat er niet was.


Met dezelfde voorzichtigheid waarmee ik mijn ogen had gesloten, opende ik ze nu weer en keek recht in de donkerglanzende ogen van een ree. Het dier stond op nog geen drie meter van mij vandaan. Ik schrok.

Ik schrok, door deze onverwachte en onopgemerkte verschijning, en dan ook nog van een dier dat bekend staat om zijn schuwheid. Ik schrok nog meer van het bloed dat de ree rond zijn bek had. Was ze aangevallen? Door een loslopende hond misschien? Zoveel grote jagers kwamen er in de Nederlandse natuur niet meer voor. De ree stond nog altijd voor me. Roerloos. Er was iets dat sterker was dan haar natuurlijke neiging om zich voor mensen te verbergen. Het bloed wees op een verwonding. Zocht de ree hulp?


Ik keek nog eens goed waarbij ik me zo min mogelijk bewoog om het dier niet te laten schrikken. Voor zover ik kon zien was ze aan haar snuit niet verwond. In een flits schoten er nu gedachten door mijn hoofd die me bang maakten. Dit was het derde vreemde verschijnsel in korte tijd sinds ik op het bankje was neergestreken. Even ging mijn schrijversgevoel met me op de loop. Hoe vaak had ik in mijn verhalen niet het toeval zodanig naar mijn hand gezet dat er een dreigende en gerichte betekenis aan kon worden toegekend. Was er een verband tussen de gebeurtenissen van de afgelopen minuten? Was ik nu zelf de angstige hoofdpersoon in een andermans thriller geworden?


Toen draaide de ree zich half om en werd in één klap duidelijk wat er echt aan de hand was. Aan het achterlijf van het dier bungelden twee poten van een kalfje. Er ging blijkbaar iets niet goed bij het kalveren. De angstige moeder had mogelijk de bebloede pootjes besnuffeld waardoor haar snuit onder het bloed was geraakt. De nood was zo hoog dat ze al haar schuwheid had laten varen. Hier stond een dier in nood, in barensnood, misschien wel in doodsnood. Het was duidelijk dat het moederdier hulp nodig had. De geboorte stokte.


Voorzichtig stond ik op. De ree deed reflexmatig een stap terug maar bleef toen staan. Ik begon zacht tegen haar te spreken. Woorden van bemoediging. Het kwam goed. Ik stak voorzichtig mijn hand naar haar uit zoals ik ook deed bij vreemde honden. De ree trok haar neusgaten open en keek me aan. Ik bleef zachtjes praten en raakte heel licht het topje van haar neus aan. Zij liet het toe. Ik aaide haar zacht langs de flank van haar hals. Zij huiverde even maar bleef staan. Ik deed twee stappen opzij zodat ik achter haar kwam te staan. Ze keek om. Haar ademhaling versnelde en was onrustig. Toen pakte ik de twee voorpoten van het kalfje en begon er voorzichtig aan te trekken. De ree draaide rond maar liep niet weg. Slijm en vocht maakten het lastig een goede greep te krijgen. Voorzichtig zette ik meer kracht. Ik voelde nu dat er beweging kwam in het kalfje. Even gaf ik de moeder rust om te ontspannen en toen trok ik opnieuw. Harder dan de eerste keer. En tot mijn onuitsprekelijke vreugde werd nu de kop van het kalfje zichtbaar. Voorzichtig maar met kracht hielp ik het kalfje naar buiten. Het plofte als een ledenpop voor mijn voeten op de grond. Het moederdier snoof en schokte over haar hele lijf. Maar het voelde intuïtief aan dat haar kalfje was gered.


Het jong bleef stil liggen. Maar het bewoog en ademde. Het leefde. Ik deed een stap terug. Nu moest de moeder het zelf verder doen. En dat gebeurde ook. Ik ging weer zitten om bij te komen. Niet van alle inspanningen. Die waren nogal meegevallen. Maar van alle emoties. Het wonder van het leven. Nooit eerder was ik er zo dicht bij geweest. Was ik er deel van geweest.


Terwijl de ree haar kalfje schoonlikte, voelde ik ontroering. Ik besefte dat ik nu nog niet weg kon. Moeder en kind bevonden zich in een kwetsbare situatie. Normaal had de geboorte op een verborgen plek plaatsgevonden. Daar was de moeder ongetwijfeld aanvankelijk ook geweest. Maar toen ze merkte dat er iets mis was, had ze dekking van het dichte woud verlaten en was ze op zoek gegaan naar hulp. Zo zou je het tenminste kunnen uitleggen. Ik moest nu wachten tot het kalfje in staat was zijn moeder te volgen zodat ze samen een veilig heenkomen konden zoeken.


Laat, veel later dan normaal, kwam ik thuis. Ik moet je wat vertellen, zei ik tegen mijn vrouw. Ze luisterde niet. Als versteend keek ze naar mijn bebloede handen en mijn regenjas vol bloedvlekken. Ik zag angst in haar ogen. Angst die ik niet begreep. Doe alles maar uit, zei ze met haperende stem, dat gaat gelijk in de was. En ga jij maar douchen. Wil je dan niet weten wat er is gebeurd?, vroeg ik. Zij schudde van nee, met gebogen hoofd.


Ik stond voor haar. Sprakeloos. Armen half gespreid, handpalmen omhoog als teken van onbegrip. Mijn vrouw keek op en fluisterde, zoekend naar adem: ga nu maar, vlug. Ik wil niks weten. Vlug, voor ze je vinden. Verbijsterd ging ik naar boven. Het was volstrekt duidelijk. Een kolossaal misverstand had mijn vrouw volledig in zijn greep. Mijn bloederige verschijning had haar bijna in een toestand van shock gebracht. En het ergste was dat ik geen gelegenheid kreeg om mijn verhaal te vertellen. Als ze zou willen luisteren, zou ze trots op me zijn, daar was ik zeker van. Het was toch een beetje een heldenverhaal. Ik overwoog dat ik eerst maar eens de sporen van mijn avontuur moest verwijderen. Misschien droeg het bij aan een normalisering van de situatie.


De avondmaaltijd voltrok zich zonder woorden. Twee keer kuchte ik als aanloop naar een uitspraak. Mijn vrouw schudde alleen maar van nee. Langzaam maar beslist. Ik voelde hoe de spanning in mijn lijf opliep. De situatie was tamelijk bizar aan het worden en in ieder geval nauwelijks nog te verdragen. Terwijl mijn vrouw naar de keuken ging om koffie te zetten, schakelde ik het achtuur-journaal aan en liet me op de bank vallen. Het eerste de beste bericht verklaarde alles. In het bos waar ik een groot deel van de middag had doorgebracht, was het stoffelijk overschot gevonden van een jong meisje dat op beestachtige wijze om het leven was gebracht. In een flits begreep ik de reactie van mijn vrouw. Zij had dit bericht blijkbaar al eerder gehoord. Ik moest mijn verhaal vertellen, of zij wilde of niet.


Mijn vrouw kwam binnen met de koffie. Je denkt toch niet dat ik ….. Mijn vrouw legde haar wijsvinger op haar mond en maande me tot stilte. Ik hou van je. Als jij niks zegt, zal ik niks denken.


Gerard Espunt, 6 juni 2012