Groentijdpanne

Kort verhaal, 9 januari 2015

Groentijdpanne



Als oudste zoon uit een katholiek nest verhuisde ik in de nazomer van 1963 naar Utrecht. Na een wilde zomer vol Gooise eindexamenfeesten, door eindexamens geïnspireerde feesten en feesten waarvoor geen der feestgangers een duidelijke aanleiding wist aan te geven, verkeerde ik in een lichtelijk verwarde toestand. In mijn onvolgroeide brein vochten euforie en onzekerheid om de voorrang. Euforie vanwege de onmetelijke vrijheid die mij te wachten stond, onzekerheid of ik wel in staat was mijn notoir moeilijke studie tot een goed einde te brengen en of het zou lukken overeind te blijven in het mij onbekende en daardoor angstaanjagende studentenleven. Over twee dagen begon de groentijd en dan zou snel duidelijk worden hoe die vlag er bij stond.


De jaren zestig waren de jaren van de massificatie van het universitaire onderwijs. Voortgestuwd door een vloedgolf van aardgasflorijnen overspoelden talentvolle jeugd uit de lagere sociale klassen de oude bisschopsstad. Zij hadden net voldoende middelen voor de aanschaf van een plu en een vest, maar haakten direct af bij gelegenheden waarbij een jacquet of rok verplicht was. Ook ik was zo’n middenklasser.


Ons jaarlied begon met de volgende, niets onthullende regels:


Wij gozers, wij grieten

Getrokken uit de klei

Meer bietenelite

Dan puik der maatschappij


Wij zongen het uit volle borst, pas veel later beseffend dat we hier volmondig toegaven dat we nog een lange weg te gaan hadden op de maatschappelijke ladder.


Het kostte mij weinig tijd om mijn nieuwe woon- en leefplek in te richten. Mijn uitrusting was berekend op een voettocht door de woestijn. Minimalistisch. En hoewel ik geacht werd mijzelf enige tijd in leven te houden was ook mijn culinaire bagage uiterst beperkt. Thuis zorgde mijn vader voor het geld, mijn moeder voor het eten. Een heldere vorm van arbeidsdeling waar beiden zich wel bij voelden. En mijn opvoeding had geheel in het teken gestaan van het doortrekken van deze lijn. Een lijn, die het leven simpel hield en de oorlog der seksen verbande naar de arena waar die strijd ook echt uitgevochten diende te worden. In mijn jeugd was dat in ieder geval niet de keuken. Veel verder dan een boterham met pindakaas besmeren ging mijn vaardigheid niet.


Eten heeft vanaf het begin een ondergeschikte rol gespeeld in mijn studententijd. Dat een mens zijn energievoorziening ook op andere wijze kan veiligstellen, leerden wij in die tijd al snel. Mijn eerste eet- en keukengerei is in dit opzicht exemplarisch gebleken voor mijn Utrechtse eethistorie. Een bordje van jaren-zestig-kunststof (onbreekbaar maar niet krasvast), een mes, een vork alsmede een lepel. Een klein geel pannetje met deksel en met een frivool groen biesje, waarin men een vloeistof zou kunnen verwarmen, al dan niet in combinatie met aardappelpartjes, zo daar behoefte aan bestond. En tenslotte een werkelijk gênant klein koekenpannetje, dat toen nog niet geplaagd werd door een tussen-n, waarin een ei van gevogelte groter dan de tjiftjaf alleen in gedeelten te bakken viel. Zo'n pannetje waar in de jaren vijftig kampeerders luid rinkelend mee rondfietsten omdat ze er een aantal, met de stelen aan elkaar verknoopt, aan hun bagagedrager hadden hangen. In het vooruitzicht van mijn vertrek uit het ouderlijk huis moet mijn moeder de mogelijkheid van een zwervend bestaan hebben overwogen. Zij moet veel ongemak hebben voorzien bij het gesleep met normale koekenpannen. Welnu, ik ben verschillende keren verkast en het koekenpannetje heeft mij nimmer ook maar enige verhuishinder opgeleverd. Steeds was er op de bakfiets wel ergens een smalle reet waar het pannetje in paste.


Ook over de inwijding van het bescheiden hulpmiddel bericht ik met enige deemoed. Het begin van de groentijd. Ik kwam geradbraakt thuis van de eerste nacht op de sociëteit. Trumanlaan, Kanaleneiland, Utrecht. Het liefst was ik als een postpakket op bed geploft. Niks uitkleden. De volgende dag zonder verschoning weer op het appèl verschijnen was niet alleen geoorloofd, het verhoogde ook je status. Je liet zien dat je bereid was tot het uiterste te gaan. Het appèlvoerende lid van de Commissie riep dan: Espunt!!! Soms gevolgd door een bierglas dat hij vlak boven je hoofd tegen een muur te pletter gooide. Dan was het zaak zo snel op te staan en krachtig te antwoorden: Gerard, meneer. En dat met een ontbrekende linkermouw, een tot de kraag gespleten rugpand en een lange reep stof tot op de knie, eindigend in een bevrijd pochetzakje. Dat maakte indruk, zeker op de meisjes die vrijgesteld waren van de nachtelijke ontgroening op de sociëteit en die we eerst om elf uur ’s avonds naar huis moesten brengen en dan als een speer weer terug omdat je anders bij terugkomst al zoveel shit over je heen kreeg dat je de sociëteit niet eens haalde. Als de schade aan de kroegkleding indrukwekkend genoeg was, inclusief de misselijkmakende melange van bier, zweet en oud bloed, kreeg een van de meisjes opdracht om de schade te herstellen. Daartoe hadden ze allemaal een naai- en stikset mee moeten nemen naar de groentijd. Je had dan even rust. Een beetje buiten het permanente gejoel, gejel, gezang en gevloek kon je even op adem komen terwijl een engel op een krukje naast je opgezadeld werd met een reparatieklus die noch in de Marion noch in de Burda ooit beschreven was en met de aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid dat al het liefdevolle gestik diezelfde nacht nog ongedaan gemaakt zou worden door een oververhitte tweedejaars.


Ik was kapot en ik wilde maar één ding: liggen. Maar de honger hield me op de been. Plots schoot me te binnen dat ik beschikte over een koekenpan. Ik had toestemming van mijn hospita om gebruik te maken van haar gaspitjes. Omdat zij nogal norsig was en al eerder had laten weten dat ze dat late thuiskomen maar matig kon waarderen, raapte ik mijn laatste restje concentratievermogen bijeen om geruisloos en bij totale verduistering een eitje te bakken. Koortsachtig trachtte ik me voor de geest te halen of ik dit mijn moeder wel eens had zien doen. Ik tolde op mijn benen, mijn haar stijf van het bier, mijn colbertje aan flarden, kortom de eerste stappen op weg naar een plaatsje tussen de elite waren gezet. Even werd het helder in mijn hoofd. Net genoeg om in een flits te zien hoe mijn moeder in een vloeiende beweging een ei op de rand van de pan aantikte, de schaal openbrak en de inhoud in de pan liet glijden. Ja, zo deed ze dat. Simpel genoeg.


Pas de volgende dag kreeg ik van de hospita de boodschap door dat ik deze techniek blijkbaar nog niet geheel beheerste. Het kostte me even moeite om tot een zekere mate van reconstructie te komen. Maar toen dat eenmaal gelukt was, kwam haar kritiek mij niet ongerechtvaardigd voor. Ik herinnerde me vaag dat ik die nacht inderdaad meer eieren had verbruikt dan er uiteindelijk in het pannetje terecht waren gekomen. Dat die door haar elders waren aangetroffen, voor een deel in de onhandig smalle ruimte tussen het fornuis en de keukenkast, verbaasde mij dan ook in het geheel niet. Meer moeite had ik met haar snijdende vraag of ik een idee had ten aanzien van verwijdering en reiniging. Ik moet eerlijk zeggen dat ik daar nog steeds niet helemaal uit ben.


Haar grootste verwijt gold echter het ei dat uiteindelijk wel zijn wrede bestemming had gevonden. Dit gegeven moet mij een gevoel van opluchting en zorgeloosheid hebben bezorgd. Waarschijnlijk heb ik het bakproces even de vrije loop gelaten. Wellicht ben ik, in het duister, even naar mijn kamer geslopen om een sneetje brood en wat boter op te halen. Wie zal het zeggen?


Wat zullen we nu krijgen, hoor ik sommigen van mijn lezers denken. Boter? Lag die dan niet bij het pannetje? Je hebt toch zeker eerst wel wat boter in het pannetje gedaan alvorens het eitje te verhitten? Ik geef toe dat dat inderdaad een serieuze optie was geweest. Veel eieren zijn in die tijd ook ongetwijfeld zo gebakken. Die nacht moet ik echter een andere weg hebben bewandeld, en zeker niet die van de minste weerstand. Eerder een weg die leidde naar de volledige crematie van het ei. Toen ik, gealarmeerd door een penetrante lucht, in de keuken terugkeerde, restte mij weinig anders dan het gas uitdraaien en hopen dat deze catastrofe verder onopgemerkt zou blijven. Het leek me in ieder geval onverstandig het pannetje in deze desolate toestand in de keuken achter te laten. Let wel, het was zeer donker. Het kwam mij zelfs voor dat het in de keuken allengs donkerder was geworden. Ik zag dus niets. Ik voelde slechts dat het pannetje, qua temperatuur, grote hoogten had bereikt.


De volgende morgen stroomde het licht weer van alle kanten het meestal zo propere keukentje binnen. Mijn hospita moet dan ook weinig moeite hebben gehad met de constatering dat het witgepleisterde plafond nodig weer eens een kwastje nodig had. Het is tussen ons nooit meer helemaal goed gekomen. En het koekenpannetje is zelfs nooit meer in de buurt gekomen van het jeugdig glanzende aluminium hulpmiddel dat mijn moeder met zoveel toewijding voor me had uitgezocht. Maar laten we wel wezen, een koekenpan die nooit een groentijd heeft meegemaakt, dat blijft een pan zonder karakter.


Espunt, 9 januari 2015