Praagse Lente

Kort verhaal, 20 november 2015

Praagse Lente



‘Jullie moeten weg. Direct.’


Janna pakt mijn hand en kijkt mij aan. Haar blik snijdt door mijn ziel. Haar handen smeken ‘blijf’. Haar ogen smeken ‘blijf’. Het minst overtuigend is nog haar stem.

Wat is er veranderd sinds vannacht? Ze heeft brood gehaald. En ze heeft de geruchten gehoord.


‘Ik houd van je. Hier, mijn adres. Schrijf me. Ik zal wachten.’


Ik schrik. Van haar boodschap maar misschien nog wel meer van wat ik bij haar heb losgemaakt. We omhelzen elkaar. Ik kus haar. En ik weet dat ik haar nooit meer zal zien.


We kennen elkaar nu twee dagen. Een Hollandse jongen die een paar dagen aan de boemel is en een Praags meisje dat droomt van een beter leven en dat zich binnen een dag heeft overgegeven. Onze paden kruisten elkaar twee dagen terug bij de garderobe van het Nationaal Museum. We raakten aan de praat. We beheersten het Duits net voldoende om elkaar vast te houden. The Good Vibrations deden de rest.


Good Vibrations maken het leven zoveel aangenamer, zoveel simpeler. En Praag is er vol van. Praag siddert van de nieuwe tijd. Praag gonst van de verandering. Praag zingt. Mijn drie reisgenoten, altijd vol begrip, zien van een afstandje de komedie aan en slenterden door. Ze weten dat ik wel weer een keer zou opduiken.


Janna vertelt dat ze in de garderobe werkt om wat bij te verdienen. Dat ze Letterkunde studeert. Dat ze ooit wil afstuderen op Franz Kafka. Ze vertelt over haar grote helden, The Plastic People of the Universe, die die avond zouden optreden op het Plein van de Oude Stad. Ik stel voor er samen heen te gaan.




Het Plein van de Oude Stad in 1968. Rechtsonder het standbeeld van Jan Hus.




Staroměstské Náměstí, het betoverend mooie Plein van de Oude Stad. Die avond werd ik opgenomen in de groep van Janna’s vrienden en vriendinnen. Bloemenkinderen. Volgens mij liep ze zelfs een beetje met me te pronken. Iedereen wilde weten hoe het leven in het Westen was. In Holland. In Amsterdam. Volgend jaar, dan kwamen ze langs. Eindelijk konden ze de grens over. The Plastic People speelden met hun rug naar het kolossale standbeeld van kerkhervormer Jan Hus gekeerd. Ik vroeg Janna wat Jan van het optreden zou vinden. Ik knikte in de richting van het standbeeld van de grote hervormer Jan Hus. Ze schoot in de lach en beloonde me met een hartstochtelijke zoen. Toen ik vroeg wat Jan daar wel niet van zou vinden, kreeg ik er nog een. Een nieuwe tijd, nieuwe hervormers.


Het concert sloot af met All you need is love. Blijdschap en ontroering. The Plastic People meet The Beatles. Jeugd zonder grenzen. Na het concert bleven we op het plein. Het was hoogzomer. Uit tassen en zakken kwam eten en drinken tevoorschijn. Mijn aandeel beperkte zich tot de verstrekking van degelijke Hollandse rookwaar. Toevallig had ik net twee volle pakjes Zware van de Weduwe bij me gestoken om te voorkomen dat dit edele spul door mijn vriendjes zou worden verstookt. Nog weer veel later nam Janna me mee naar haar studentenhokje. Dat was volgens haar een half jaar geleden absoluut niet gelukt. Maar het toezicht had begrip voor de Nieuwe Tijd. Het was zomer 1968.




1968. Plein van de Oude Stad. Protestmanifestatie.



Toen we uit Utrecht vertrokken leek er nog geen vuiltje aan de lucht. G. had uit een trieste erfenis een Renault 4 overgehouden en E. stelde voor ermee naar Praag te rijden omdat het daar volgens hem groot feest was. Dan was die namaakeend nog ergens goed voor.


Niet gehinderd door een uitgegroeid brein waren we altijd bereid om een sterk idee zonder aarzelen en zonder verdere voorbereiding in daden om te zetten. Binnen een uur waren we onderweg. Met zijn vieren.


1968 was het jaar van de Praagse Lente. Een Lente die duurde tot 20 augustus middernacht. Een dag eerder hadden wij het land verlaten. Wat vroeger dan we van plan waren. Later begrepen we voor welk onheil Janna ons had behoed. Tanks van Warschaupactvrienden waren het vriendelijke landje binnengedaverd met bestemming Wenceslasplein. Russen, Polen, Bulgaren en Hongaren schoten hun Tsjechoslowaakse kameraden, die ten prooi dreigden te vallen aan het gif van de kapitalistische verleidingen, te hulp. De modelvrienden van de DDR stonden klaar bij de grens voor eventuele hand- en spandiensten.




20/21 augustus 1968. Russische tanks rijden Praag binnen. De Lente is voorbij.




Wij reden terug met een beperkte hoeveelheid primaire levensbehoeften (lees: Slivovice), met een zeer goedkoop en zeer uitgebreid wiskundehandboek (in het Duits, afkomstig van de DDR) en met een bombardon. Een monsterlijk groot, tuba-achtig muziekinstrument, voor een koopje op de kop getikt. G. hield vol dat hij altijd al in een hoempapaorkest had willen spelen. Met zo’n toonaangevend instrument zou hij overal met open armen worden ontvangen. Alleen op de achterbank was plek, en eigenlijk ook daar niet. De toeter maakte de terugreis tot een hel.



Blote handen tegen tanks.




Maar de bombardon had bij het passeren van de grens zoveel goodwill gekweekt, dat wij al het ongerief voor lief namen. Op het moment dat wij bij Rozvadov de grens over wilden steken, hing de invasie al in de lucht. De grensbewakers waren nerveus. Overal waren mensen bezig hun auto uit te pakken. Wij voorzagen iets dergelijks en vreesden, onnozel als we waren, dat de Slivovice wel eens voor oponthoud kon gaan zorgen. Een aantrekkelijke, vrouwelijke grenswacht kwam met ferme pas op ons af en wierp een strenge blik naar binnen. Er verscheen een glimlach op haar gezicht toen zij Het Beest op de achterbak ontdekte. Zoiets neem je niet voor je lol mee, moet ze hebben gedacht en dus zei ze: ‘Ach so, Sie sind Musiker.’ ‘Doch, doch,’ zeiden wij. ‘Gute Reise,’ zei Nikita. Zo hebben we haar, eenmaal veilig in West-Duitsland, liefdevol genoemd en zo heet ze voor ons nog steeds.



Grensovergang naar Oostenrijk. Wij zijn net op tijd de grens over. Ook de autochtonen hebben er geen vertrouwen meer in. Het Systeem heeft weer eens zijn ware aard getoond.



Eenmaal veilig in Duitsland hadden wij ook alle tijd om ons bezoek aan Praag te evalueren. Met name ons verblijf in het super chique Ambassador Hotel op het Wenceslasplein had indruk gemaakt. Met onze zwart gewisselde kronen konden we ons een luxe veroorloven die we, ondanks onze mooie loopbanen, later nooit meer hebben meegemaakt.


Ik sliep samen met R. op een kamer. Als aankomend arts vond hij het zijn plicht mij te attenderen op de opvallende moedervlek in mijn hals. In de gaten houden was zijn advies. Mijn moeder heeft er net zo een, zelfde plek, zelfde vorm, verdedigde ik mijn vlek. Kan, is vaak erfelijk, toch in de gaten houden. Einde consult.


Veel plezier beleefden we aan de herinnering van ons bezoek aan de nachtclub op de bovenste etage van het hotel. Nadat we de combo de eenvoudige melodie hadden voorgezongen, hebben we, begeleid door het orkestje en door het ritmische handgeklap van de aanwezige prominenten, het lied van Het zedeloze paard gezongen. Het was duidelijk dat wij de enige Nederlandstaligen waren.




Een paar revoluties later ziet het Wenceslasplein er welvarend uit. Toen waren de gebouwen zwart van de roet. Bruinkool. Ze zien er nu schoon en verzorgd uit. De winkels zijn groot en chique, de producten duur. Met zwart wisselen kom je hier niet ver meer, zoveel is wel duidelijk. Alle grote modemerken hebben een plekje veroverd. Maar ook de sieraden, woninginrichting, kunst en automobielen doen mee. De overwinning van het kapitalisme lijkt compleet.


Ik maak een foto van het Ambassador Hotel en steek over naar de ingang van het statige gebouw waar een bediende in livrei de tijd doodt met een sigaretje. Ik schiet hem aan en probeer wat te weten te komen over het hotel. Is er nog een nachtclub op de bovenste verdieping? Nee, die is er niet. Ik probeer hem duidelijk te maken dat ik daar ooit heb opgetreden. Meer dan veertig jaar geleden. Was er toen een nachtclub? Ver voor zijn tijd. Geen idee. Het boeit hem niet. Hij groet me wat stug en gaat naar binnen.


Het begint te regenen. Ik ga een kerk in. Ik begrijp uit de foldertjes achterin dat het een kerk van de Orde van de Salesianen is. De Orde van Don Bosco, die zich vooral richt op onderwijs en sociale activiteiten. Ik betrap mezelf op gemengde gevoelens. Hoe kon het zou fout gaan? Ik schuif een bank in. Er zijn nog een paar kerkgangers. Wat er ook gebeurt, eenmaal Rooms, altijd Rooms. De sfeer en de attributen zijn me vertrouwd. Op het priesterkoor treft iemand voorbereidingen voor een dienst. Hij steekt kaarsen aan en opent het missaal op de goede bladzijde.


Er komt een wat oudere vrouw binnen. Ze loopt door naar voren en verdwijnt links in de sacristie. Ik veronderstel dat ze een rol te vervullen heeft in de dienst. Even later verschijnt ze weer, in gezelschap van de man van de voorbereidingen. Ze lopen naar de uitgang. In zijn rechter hand heeft hij een stuk gereedschap. Als hij wat dichterbij is, zie ik dat het om een ijzerzaag gaat.


De meeste diensten doen het zonder zaag, schiet het door mijn hoofd. Dan stopt het stel bij mijn bank. De man met de ijzerzaag probeert me duidelijk te maken wat er aan de hand is. De vrouw, die mij aandachtig opneemt, heeft haar fiets voor de kerk met een kabel aan een lantaarnpaal bevestigd. En nu is ze haar sleuteltje kwijt. Hij moet zelf over enkele minuten de mis opdragen. Of ik misschien wil helpen?


De zaag is zeker niet slecht maar de kabel is van edelstaal en het kost me flink wat moeite om het slot te kraken. Zo nu en dan moet ik even stoppen om mijn ongeoefende arm wat rust te geven. We raken aan de praat. Ik vertel dat ik in 1968 in Praag was en dat ik nu, na zoveel jaren, voor het eerst weer terug ben. Praag is mooi geworden! Wat een verschil. De vrouw zegt dat ze veel over die tijd heeft gehoord van haar moeder. Elke keer als ik me even opricht, zie ik hoe ze me bekijkt. Bestudeert bijna. Ik durf niet te vragen wat ze ziet. Na zeker een kwartier ploeteren geeft de ketting zich gewonnen. Ze wil de zaag van mij overnemen om hem terug te brengen. Op dat moment zie ik in haar hals een opvallende moedervlek. In een flits hoor ik R. weer zeggen: is vaak erfelijk. Weer die blik. Toeval. Wat anders? Ik zal de zaag wel even terugbrengen, zeg ik. Anders is straks je fiets ook nog weg. Ze bedankt me hartelijk en wenst me nog een fijne tijd in Praag.



Espunt, 20 november 2015