Jochies blijven jochies

Kort verhaal, 16 oktober 2016

Jochies blijven jochies



Vrijdagmiddag na school en voor Kerst

‘Oeff, bleekgezicht spreken met bleke tong.’


‘Nee Joep. Niet bleke tong. Wie heeft er nou een bleke tong? Het is: bleekgezicht spreken met gespleten tong.'


‘Als Schele Adelaar zeggen bleke tong dan Schele Adelaar bedoelen bleke tong. Mij Old Bill Hancock vragen tong uit te steken.' ‘Allright. Als het grote opperhoofd van de Apachen dat wil… Nou?’


‘Schele Adelaar zien erg bleke tong. Hij denken Old Bill Hancock niet in orde.’


‘Tjezus, Joep, ik heb net een glas melk gedronken. Vind je het gek dat mijn tong nog een beetje wit is.’


‘Melk maken bleek. Bleekgezichten melkmuilen.’


Als Schele Adelaar zo doorgaat kan Old Bill Hancock niet met hem ruilen. Ik zeg toch ook niet dat roodhuiden te veel tomatensap drinken.’


‘Krijgers van Schele Adelaar geen tomatensap drinken maar vuurwater. Daar zij krijgen rooie kop van.’


‘Kijk Schele Adelaar, nee daar, een huifkar vol vaten vuurwater. Vijf bizonhuiden voor Old Bill Hancock, één vat voor Schele Adelaar.’


‘Nu bleekgezicht echt met gespleten tong spreken. Laatste lente Schele Adelaar kreeg een vat voor twee bizonhuiden. Bleekgezicht geheugen vol melk?’


‘Ja, maar die vaten waren veel kleiner.’


‘Vat is vat. Scalp is scalp.’


‘Allright. Twee huiden voor één vat dan. Niet gelijk scalperen.’


‘Te laat. Eén huid voor één vat. Anders scalp Old Bill Hancock morgen drogen boven ingang wigwam.’


‘Ik stop ermee, Joep. Wat ben jij een lulhannes zeg. En maar scalperen.’


‘Hier, ken je die? Dat is een broertje van die.’


‘Nou is het wel weer genoeg. ‘Los. Los zeg ik. Stelletje lamzakken. Nog geen vijf minuten kunnen jullie samen spelen zonder ruzie. En dat gelulhannes wil ik hier in huis niet meer horen. Gesnopen? Zijn jullie nou helemaal van Lotje getikt! ’


‘Joep snapt het niet, moeder.’


‘Ik heb de pest aan bleekgezichten. Die hebben een gespleten tong. Wim wil altijd de cowboy zijn. Ik wil ook een keer het klappertjespistool.’


‘Afgelopen. Wim gaat voor mij naar de bakker. Ik heb nog bakkersgist nodig anders hebben we met Kerst geen krentenbrood. ‘


‘Schele Adelaar heeft genoeg krenten op zijn lip.’


‘Dat bedoel ik nou, moeder? Wim zit altijd te jennen. Schele Arend zal Old Bill Hancock op lip slaan. Dan hij niet alleen gespleten tong maar ook gespleten lip.’


‘Wegwezen Wim. En Joep past op Stef en Hanneke. Dan kan ik even in de keuken aan de gang. Vader kan ieder moment thuis komen.’


‘Oeff.’


‘Wat zei, jij, Joep?’


‘O, niks moeder.’


Intermezzo

Het gezin Ballegoor bestaat uit vader Joost, keurmeester bij de plaatselijke melkfabriek, streng maar rechtvaardig. Vader Joost probeert een deugdzaam leven te leiden en hij houdt van zijn kinderen en van zijn vrouw Annie, op zijn manier. Moeder Annie houdt thuis de zaak draaiend. De oudste zoon Henk is in militaire dienst. Fietje van 16 is in betrekking bij een rijke weduwe, Ans van 15 helpt in een manufacturenzaak. Wim (10) en Joep (9) zitten op de Aloysiusschool, Wilma van 6 zit op de Gertrudisschool en de peuters Stef (4) en Hanneke (3) zijn nog thuis.


Over twee dagen is het Kerstmis. Altijd bijzonder, maar dit jaar extra omdat Henk voor het eerst zijn scharreltje meebrengt. Spannend, en niet in de laatste plaats voor Henk en Gonnie omdat dit een nieuwe stap is. Het is al twee jaar aan tussen die twee. Maar ze hebben nog een lange weg te gaan. Sparen, sparen, sparen. Nog twee dagen en dan is Gonnie geen scharreltje meer. Dan hebben ze verkering.


Wim en Joep hebben de tortelduifjes scherp in de gaten gehouden. Iedere avond van vijf tot half zes, op het hoekje van de Fokkerstraat als Henk Gonnie had opgehaald bij de tapijtfabriek. Met de fietsen heel dicht tegen elkaar aan stonden ze op het hoekje van de Fokkerweg lekker te flikflooien volgens Wim.


Vrijdagmiddag na school en voor Kerst

‘Zo Wim, was je daar eindelijk? Leg de gist maar op het aanrecht. Handen wassen en aan tafel.’


‘Dag vader.’


‘Dag jongen.’


‘Bij Dunnebier is een kleintje.’


‘Hoor je dat Annie, volgens Wim is er bij Dunnebier een kleintje.’

‘Hoe weet je dat, kerel?’


‘Bij de bakker gehoord. En het kindje is niet goed.’


‘Hoor je dat Annie? Het kindje is niet goed.’


‘Ach nee toch. Dat kon er ook nog wel bij. Ze moeten die Dunnebiers wel hebben, zeg. Ze zijn niet voor het geluk geboren. Ik ga er na het eten wel even langs.’


‘Hoe oud is zij van Dunnebier? Toch ook niet zo jong meer.’


‘De mens wikt en God beschikt, Joost. En zo is het.’


Gespleten verhemelte, zei de vrouw van de bakker.’


‘Das niet zo mooi, Wim. Dat wordt het derde Dunnebiertje met een hazelip.’


‘Kun je wel praten met een gespleten verhemelte, vader?’


‘Moeilijk, Joep. Je praat een beetje als een verkouden neushoorn.’


‘Bah, wat zijn jullie gemeen. Weet je wel hoe vaak dat kindje nog geopereerd moet worden?’


‘Zo is het, Ans. Mannenpraat.’


Vrijdagavond voor Kerst

‘Als iedereen even zijn snater houdt, wil ik wat zeggen. Joep kom je ook even onder de tafel vandaan?’


‘Ja, vader.’


‘Luister. Morgen komt Henk thuis. Die jongen verdedigt ons tegen het rooie gevaar. Voor Koningin en Vaderland, ja?


‘Vecht Henk tegen de indianen?’


‘Nee Joep. We vechten tegen de communisten en dat zijn rooie rakkers. Duidelijk?’


‘Nee vader, eh, eh, ja vader.’


‘Mooi. Dat is dus zwaar werk. En gevaarlijk. Die Stalin is niet te vertrouwen. Reken maar dat Henk uitgeput is. Dus spring niet gelijk allemaal bovenop hem. Op Eerste Kerstdag komt Gonnie hier voor het eerst. Probeer een beetje aardig voor haar te zijn. Het worden een paar drukke dagen voor jullie moeder. Dus ik zou graag zien dat jullie haar goed helpen. Kan ik daar op rekenen?


‘Ja vader.’


‘Vragen?’


‘Ja Ans.’


‘Komt Fietje met Kerst ook naar huis?’


‘Nee Ans, Fietje is met haar mevrouw mee naar Duitsland. Daar woont haar familie.’


‘Jammer.’


‘Mooi, dan helpen Ans en Wilma met de vaat, Joep gaat kolen scheppen, Wim let op Stef dan kan jullie moeder Hanneke naar bed brengen. Waar ligt de nieuwe krant?’


‘In de krantenbak, Joost.’


‘Dankjewel Annie.’


‘Meiden, doe die vellen en graten eerst in een ouwe krant anders gaat Tijger er straks mee aan de haal.’


‘Ja moeder.’


Zaterdagmiddag voor Kerst

‘Het was achterlijk druk in het badhuis, moeder. Je kon geen hand voor ogen zien door de stoom.’


‘Ja, en die jongens van Van Dijk hebben de kleren van Hans Kasbergen verstopt.’


‘Wat een rotzakken zijn dat toch. Ik wil niet dat jullie met dat gajes omgaan, begrepen?’


‘Ja moeder. Is Henk er al?’


‘Nee, maar die kan ieder moment binnenvallen. Vader is nog even op de fabriek, daar was een partij melk niet goed gepasteuriseerd.’


‘Wim, zullen we in de tuin een iglo gaan bouwen?


‘Zo, ramp afgewend. Is Henk er al, Annie?


‘Nee Joost. Misschien hebben de treinen nu toch wel wat last van de sneeuw. Het komt ook wel met bakken naar beneden, zeg. Hij had er zo onderhand wel een keer kunnen zijn.’


‘Nou ja, een witte kerst, daar moet je ook wat voor over hebben, vind je niet?’


‘Voor de kleintjes is het leuk, mij kan het gestolen worden. Moet je nou eens kijken hoe het inloopt.’


‘Je hebt het nog niet gezegd en wie komt daar met zijn mooie kistjes de halve stoep naar binnen marcheren? Onze Henk.’


‘Dag moeder. Dag vader. Dag kleine ukkies. Zo, die Stef is gegroeid zeg.’


‘Dat uniform staat je goed jongen. Hoeveel strepen heb je nou?'


‘Twee vader.’


‘Wim, Joep, kom eens kijken wie er is?’


‘Ben je moe, Henk?’


‘Waarom vraag je dat, Joep? Zie ik er zo afgepeigerd uit?'


‘Vader zei dat je moet vechten tegen de rooie rakkers en dat je daar behoorlijk moe van wordt.’


‘Gelukkig is het nog niet zo ver, Wim, en ik hoop dat het ook nooit zo ver zal komen. Maar we moeten wel op onze tellen passen. Stalins tanks staan klaar in Oost-Duitsland. En niet een paar, duizenden. Hij moet weten dat we niet zitten te slapen. Dat we hem terugpakken. En daar moet je klaar voor zijn.’


‘Als je niet hoeft te vechten, waar word je dan moe van?’


‘Van het oefenen, Wim. En van het trainen. Maar vergis je niet hè, de Russen zijn misschien gevaarlijk, maar vlak die speetogen ook niet uit, hè. Die willen ook allemaal deze kant op.’


‘Spleetogen? Wie zijn nou weer de spleetogen?’


‘De Chinees, Wim. Het gele gevaar. Daar zijn er heel veel van.’


‘Grote en kleine jongens, vinden jullie dit nou een waardig gesprek voor de Kerst? Het feest van licht en vrede.’


‘Nee moeder, we zetten er een punt achter.’


‘Heel verstandig Henk. Verheug je maar op morgen, jongen, als je aanstaande vrouw naast jou aan tafel zit. Dat lijkt me beter.’


‘Het is wel de ene spleet na de andere.’


‘Wat zei jij, Joep?’


‘O, niks moeder. Kom op Wim, de iglo is nog niet klaar. Houden eskimo's eigenlijk ook van vuurwater?'


'Weet je wat jij bent, Joep?'


'Een eskimo. Toch?'


'Jij bent een hullannes.'


'Een hullannes? Wat is nou weer een hullannes?'


'Dat is een lulhannes, maar dan scheel.'



Espunt, 16 oktober2016