Para-bel

Kort verhaal, 26 februari 2016

Para-bel




Als hij door het raam ziet hoe zijn vrouw binnen staat te hannesen met een gordijn dat moet worden opgehangen, zegt de rijzige, oude man tegen zijn kleinzoon:


‘Opa moet even naar binnen, hoor. Oma helpen. Heel even maar.’


En hij voegt eraan toe: ‘Hier blijven, Gijs. Probeer jij voor opa maar eens een hele grote bel te blazen. Langzaam blazen. Bij de achterdeur blijven, Gijs. Afgesproken?’


Gijs van drie en een half is voor zijn leeftijd een slim kereltje en hij begrijpt donders goed wat opa bedoelt. Dus zegt hij: ‘okee’, een woordje dat hij nog niet zo lang geleden op de crèche heeft opgepikt en dat hij, aanvankelijk te pas en te onpas en nu alleen nog te pas gebruikt. Tot opluchting van zijn opa, die zich maar al te goed realiseert hoe makkelijk je een watervlug jochie als Gijs op dit rustige maar vooral ook dichtbegroeide parkje uit het oog kan verliezen. Even doorsteken naar de tuin van de buren, tussen de laurier door, voor zo’n ventje geen enkel probleem, en weg is ie. Als Gijs voorzichtig zijn bellenblaasring in het bakje met sop doopt, is de oude man gerustgesteld. ‘Wel het bakje goed recht houden, Gijs, anders loopt het sop eruit,’ is zijn laatste goede raad voor hij naar binnen gaat.


Als het gordijn vijf minuten later hangt en hij weer buiten komt, is zijn kleinzoon verdwenen. Niet in het tuintje, niet in het schuurtje, niet aan de voorkant, niet aan de zijkant, niet in de tuin van de buren. De oude man voelt klem op zijn borst. Hij begint de naam van het jochie te roepen en dat trekt de aandacht van zijn echtgenote die verontrust naar buiten komt.


‘Gijs is weg,’ zegt de man met lage paniek in zijn stem.


‘Hoe kan dat nou?’ zegt zijn vrouw.


‘Door dat gordijn van jou.’


‘Nee, nou wordt ie mooi. Het is ook jouw gordijn, hoor. Waarom krijg ik altijd overal de schuld van?’


‘Asjeblieft Liesbeth, laten we hiermee stoppen. Gijs is verdwenen, weet je nog?’


‘Jij begon.’


‘Kappen! Dat jong is al tien minuten weg. Je weet hoe vlug hij is.’


‘O, mijn God, hoe gaan we dat straks vertellen?’


‘Wat nou vertellen. Zoeken gaan we, Liesbeth. Zoeken. Jij gaat naar de ingang van het park. Ik pak de fiets en rij rond. En vraag de mensen om uit te kijken naar een kereltje van drie en een half, met een rood jackje en met een flacon bellenblaassop. Vlug.’

Gijs staat midden op het speelveldje en wijst opgewonden omhoog als hij zijn opa aan ziet komen. Opa voelt hoe zijn snel gegroeide ongerustheid plaatsmaakt voor vertedering. Kijk hem daar nou staan, dat broekenmannetje. Geen paniek maken. De wereld ontdekken blijft een avontuur. Beter zo, dan zo’n angsthaasje dat zich de hele dag verschuilt achter moeders rokken.


‘Wat heb je gezien, man? Vertel eens?’


‘Gijs gaat bellenblazen. Een heeeele grote bel.’ Gijs spreidt zijn armpjes. ‘Ik mee met een heeeeele mooie bel. Een groene.’


‘Een groene bel?’


Gijs knikt.


‘Dat was vast een snottebel,’ zegt opa met een grijns. Voor zo'n grap is Gijs nog net te jong.


‘Nee opa, echt niet. Die bel was heeeeel mooi.’


‘En wat heb je toen gedaan?’ vraagt opa.

‘Gijs is met bel meegegaan.’


‘Naar dit veldje?’ zegt opa.


Het kereltje knikt vol overtuiging en wijst nog een keer omhoog.


‘Is de bel daar naartoe gegaan?


Gijs humt. Dat heeft ie van zijn vader geleerd.


De oude man bedenkt dat als het verhaal van zijn kleinzoon klopt, de bel een flink traject heeft afgelegd. Voor een eenvoudige zeepbel zelfs een opmerkelijk traject. Met bochten en obstakels. Zijn kleinzoon heeft een grenzeloze fantasie die bij het minste of geringste ontwaakt. Dat zal het zijn.


‘Ga je mee, Gijs? Oma is je overal aan het zoeken. Als je oma ziet roep je: gevonden. Goed?’


‘Wat hoor ik toch?’


De oude man kijkt de kant van zijn vrouw op die zich verloren heeft in Umberto Tan. Als er geen reactie volgt, zegt hij:


‘Liesbeth, luister eens.’

‘Is er wat?’ zegt Liesbeth.


‘Ik hoor al een tijdje gebabbel uit Gijs zijn kamertje komen.’


‘Hij zal dromen.’


‘Ja, iets anders kan ik ook niet bedenken. Ik ga toch even kijken.’


De oude man loopt naar de deur van het slaaphokje waar Gijs ligt, en legt zijn oor tegen de deur.


‘Liesbeth, kom eens luisteren. Dit is toch wel apart.’


‘Vind je het nodig?’ klinkt het weinig enthousiast.


‘Ja, eigenlijk wel.’


Liesbeth onderbreekt wat wrokkig haar uurtje Umberto en voegt zich bij haar man. Als ze even heeft meegeluisterd, fluistert ze:


‘Je hebt gelijk. Het lijkt wel of er iemand bij hem is. Of hij met iemand in gesprek is. Maar waar heeft ie het in godsnaam over? Het klinkt nogal bijzonder voor zo’n jochie.’


‘Wat zullen we doen?’ fluistert de oude man. ‘Ik wil wel weten wat er binnen gebeurt. Ik ga toch maar even kijken, vind je niet.’


‘Ja, doe maar,’ zegt zijn vrouw.


De oude man doet de deur voorzichtig open en zegt zachtjes:


‘Gijs? Ben je wakker, Gijs?’


En dan fluisterend tegen zijn vrouw:


‘Dat jong slaapt als een roos. Het moet een droom geweest zijn. Kom maar.’ En voorzichtig doet hij de deur weer dicht.


Na het ontbijt wil Gijs naar buiten. Bellen blazen. Eenmaal buiten begint hij weer over die mooie, groene bel.


‘De groene bel is bij de vogels, opa.’


‘Heel hoog?’


‘Nee opa, daar.’


Gijs wijst op het mezenkastje waar al weer een aantal dagen een mezenpaartje met voorbeeldige ouderliefde doende is zijn kroost groot te brengen.


‘Daar zitten kleine vogeltjes in, Gijs. Kleine meesjes. Die moeten nog groeien. Papa mees en mama mees brengen allemaal lekkers. Wurmpjes, rupsjes, nou daar kunnen ze niet genoeg van krijgen. Kijk daar komt papa mees aan. Of is het mama? Laat maar. Zie je dat ie iets in zijn snavel heeft? Hup, naar binnen. Nou, dan komt ie zo weer naar buiten. Let maar op. Kijk, daar zit mama mees al te wachten. Papa eruit, mama erin.’


Gijs is niet onder de indruk.


‘De groene bel moet groeien, opa.’


‘Jij denkt dat de groene bel in het kastje zit.’


‘Ja opa, echt waar.’



‘We kunnen wel weer een keer buiten koffie drinken,' zegt oma. 'Gijs, wat wil jij drinken? Sapje?’


Gijs knikt en oma komt even later terug met de koffie en het sapje. De meesjes trekken zich niets aan van die pottenkijkers, die hun grenzeloze inzet met vertedering en bewondering gadeslaan.


‘Het mannetje doet niet onder voor het vrouwtje,’ zegt de oude man.


‘Het kan dus wel,’ zegt zijn vrouw op een toon waar splinters van oude verwijten in doorklinken.


‘Er zijn geen kleine vogeltjes,’ zegt Gijs.


‘O, nee?’ zegt zijn opa quasi-verrast.


‘Nee opa, echt niet.’


‘Wie zitten er dan in?’ vraagt oma.


‘De groene bel, oma,’ zegt Gijs zonder aarzelen.


‘Vanmiddag komen papa en mama je weer ophalen,’ zegt oma in een poging haar kleinkind even af te leiden. ‘Dan mag je weer naar huis. Is dat goed?’


Gijs reageert niet. De rest van de dag zegt hij niets meer en blijft in de buurt van het nestkastje.



‘Zo, hoe is het gegaan met mijn zoon?’


De vader van Gijs heeft zijn zoon op zijn knie getrokken.


‘Was het leuk bij opa en oma?’ zegt zijn moeder.


‘Nou, vertel maar wat we allemaal hebben meegemaakt, Gijs’ zegt opa.


‘Gijs was vandaag een beetje stil,’ zegt oma. ‘Heimwee, denk ik.’


‘Weer lekker naar huis. Lekker in je eigen bed. Wat dacht je daar van?’ zegt zijn vader.


Gijs zwijgt en draait zijn hoofd naar het nestkastje.


‘Ja, dat nestkastje,’ zegt opa, ‘nou dat was me wat, zeg.’


‘Hoezo?’ wil de papa van Gijs weten.


Opa vertelt wat ze hebben meegemaakt met de groene bel. Of beter, wat Gijs heeft meegemaakt. Of nog beter, wat Gijs beweert dat hij heeft meegemaakt.


‘Wat een spannend verhaal, man. Zullen we eens in dat kastje kijken. Dan weten we het zeker.’


Gijs knikt.


Opa haalt een trap uit het schuurtje. Gijs mag als eerste omhoog, zijn vader komt achter hem aan en maakt het haakje van het mezendakje los.


‘Maak maar open, Gijs. Maar wel voorzichtig, anders schrikken de kleine vogeltjes.’


‘Ach, kijk die meesjes daar nou zitten,’ zegt de moeder van Gijs. Ze wijst naar een tak waarover het mezenpaartje nerveus heen en weer trippelt.


Gijs doet voorzichtig het dakje omhoog. Zijn vader kijkt mee.



Als het dakje half open is, stijgt er een wonderlijke, groene bel op. Een zeepbel?


‘Okee,’ roept Gijs en nog een keer ‘okee’.


Langzaam stijgt de bel op, en dan steeds sneller tot hij achter de bomen verdwijnt. Gijs blijft zwaaien.

-----

‘Er is geen nestje,’ laat de vader van Gijs weten.


Oma slaat vlug een kruisje.


Espunt, 26 februari 2016