En toen was daar Aaltje

Deze tekst is eerder in een iets gewijzigde vorm gepubliceerd in de mei-editie 2024 van de ReünistenVox van de Utrechtse studentenvereniging Veritas.


 1936, Volendam. Mijn vader, 18 jaar, vereeuwigd met een Volendamse schone aan zijn arm. 





Volendam is in veel opzichten een opmerkelijk fenomeen. In het weekend van 9 oktober 1964 bracht ik voor het eerst van mijn leven een bezoek aan dit bijzondere dorp. Mijn vader was me veel eerder al voorgegaan. Er is een foto uit 1936, hij is dan 18 jaar, waarin hij trots poseert in Volendamse outfit en met een Volendamse schone aan zijn zijde.


Hij sprak tegen ons altijd vol bewondering zo niet ontzag over Volendam. Ontzag dat ontegenzeggelijk samenhing met zijn voetballoopbaan. Voor de oorlog kende ons land nog een katholieke voetbalcompetitie. Mijn vader maakte als middenvoor furore in EMM, een Hilversumse RK-voetbalvereniging waarin opvallend veel fraters speelden die les gaven aan de nabijgelegen Rooms-Katholieke St. Ludgerus Kweekschool (Pabo) aan de Oude Amersfoortseweg. De kweekschool werd in 1909 in gebruik genomen. Nu zit de Evangelische Omroep erin. Gebouwen hebben soms zuilen maar ze trekken zich er niets van aan.



EMM moest het soms ook opnemen tegen Volendam. Een ongelijke strijd. Kansloos. Voetballend Volendam is voor mij nog steeds een wonder. Ook in andere sporten telt het dorp mee. En dan hebben we het nog niet over de muziek. De “Paling Sound” die in de jaren zestig opkwam. Het begin van een muzikaal succesverhaal.


Volendammers, een stoer, nijver en trots slag mensen dat als een van de weinigen stand had gehouden toen vrijwel alle vissersdorpen langs de Zuiderzee hun pastoor inruilden voor een dominee. Van het beeld naar het woord (in onze tijd zien we veeleer het omgekeerde gebeuren). Volendam hield vast aan het beeld, werd een katholieke enclave en overleefde glorieus. Om velerlei redenen dus een uitgelezen bestemming voor een brave groep Roomse studenten, leden van de toen nog katholieke studentenvereniging C.S. Veritas uit Utrecht, die bereid waren samen “te strijden voor waarheid, vrijheid, recht”, een regel uit het Veritas Vaandellied dat aangeheven wordt bij plechtige gelegenheden. Schepper van het lied was Andreas Jansen, de priester die aan de wieg stond van de 1889 opgerichte vereniging. Veritas vierde in 1964 haar 75ste verjaardag. De brave groep Roomse studenten was in 1963 aangekomen en dus net tweedejaars.


Samen met een grote groep Veritijnse jaargenoten reden wij op die mooie zaterdag van 9 oktober 1964 eerst per bus naar Muiden en stapten daar verwachtingsvol over op een klassieke Zuiderzeeschuit die ons naar Volendam bracht. Aangekomen in 1963 was dit voor het illustere gezelschap het Tweedejaarsweekend. Het laatste project van het tijdens de groentijd geformeerde Eerstejaarsbestuur dat door Karel Huygen werd aangevoerd. Een goede aanvoerder, die na een aantal jaren seminarie geen last meer had van vrolijk voortwoekerende postpuberale opwellingen waar veel van zijn jaargenoten mee kampten. Een wijs mens. 


Hoe het ook zij, we gingen ons mentaal voorbereiden op al het mooie dat het studentenleven ons in het nieuwe academische jaar weer zou gaan bieden, en na het weekendje Volendam, ja dan moesten we weer aan de bak. Dat hadden we onszelf opgelegd. Een bak die voor de gemiddelde Volendammer gevuld was met heerlijke paling, maar voor mij in mijn eerste jaar het karakter had gekregen van een zwart gat waar al mijn paling door was ontsnapt. Studentenleven ja, studie tja. Ik was overigens wel net verhuisd van het troosteloze Kanaleneiland, een uur fietsen naar onze nieuwe college-omgeving in de Uithof (Transitorium), naar een aanzienlijk prettiger leven op de Mozartlaan (Oog en Al), ook een uur fietsen maar dan anders.


Mijn studieprestaties waren niet om over naar huis te schrijven. Dat deed ik dus ook niet. Ze waren ronduit miserabel geweest en ik vreesde dat ik gewoon te hoog had gegrepen. Abstracte wiskunde! Ik voelde me op het practicum onder leiding van Hans Rosenberg als “Alice in Wonderland”. Veel later ontdekte ik dat professor Freudenthal c.s. had geprobeerd mij in te wijden in het gedachtegoed van een genie als Bertrand Russell en zijn levenswerk “Principia Mathematica”. Dezelfde Russel die  zich in de loop van de jaren zestig tot het antimilitaristische geweten van de mensheid ontwikkelde.


Ik was na een jaar zo radeloos dat ik die zomer aan meneer Scheepers, mijn oude leraar Duits (RK Lyceum voor 't Gooi in Hilversum), voorlegde dat ik op het punt stond om te zwaaien: van wis- en natuurkunde naar Nederlandse taal en letterkunde waaruit al blijkt dat mijn neurodiversiteit aanzienlijk was (en is). Hij raadde die stap beslist af, nooit in paniek handelen jongeman!, en daar ben ik hem nog steeds dankbaar voor. Een bijzondere leraar die nooit onvoldoendes gaf. Het laagste was een zes-min. Of, zoals hij het zelf verwoordde bij een zeer slechte prestatie: “Een zes met een streep van hier tot aan het Vituscollege in Bussum”. Uiteindelijk heb ik een soort van symbiose weten te bereiken. Als fysicus geregistreerd in de boeken, maar de boeken waar ik meer lol aan beleefde, waren de kinderboeken die ik, veertig jaar later, zelf zou schrijven.


Als geboren en getogen Hilversummer was ik bekend met enkele Zuiderzeelocaties. Op de Hilversumse markt brachten vissers uit Spakenburg met hun pronte vrouwen in prontafkledende klederdracht, vooral veel paling mee. Ik heb ontdekt dat ik zeer gecharmeerd ben van klederdracht. Paling in bakken met zaagsel omdat ze er anders voortdurend achteraan moesten. Verder was er Muiden waar wij op de schuit stapten. Bij Muiden lag, aan het water, de toen bekende uitspanning Oud-Valkeveen. Daar kwamen we vaak, met schoolreisjes, maar ook, op een zonnige dag in de zomervakantie, zonder schoolreisje maar wel op de fiets.


Je kon er veilig pootjebaden. Hoe ver je je ook van de kust verwijderde, het water kwam nooit verder dan je enkels. Ouders hadden een verrekijker nodig om hun kinderen te volgen. Die gingen vaak op zoek naar verdieping zodat ze zich ook een beetje konden onderdompelen. Kansloos. Er waren kinderen die uit het zicht raakten en uitgeput bij Harderwijk weer aan land kwamen. Met vochtige enkels, dat wel. De waterpret had dus meer het karakter van een voetwassing. Maar dat was het eigenlijk ook weer niet, want als je geen schoeisel droeg kwam je geheid ontveld weer aan land. Massale, messcherpe schelpdieren op de ondiepe bodem fileerden de onbeschermde voetzolen als waren het piranha’s.


Met deze ervaringen in het achterhoofd kon ik me dan ook niet voorstellen dat er vanuit Muiden scheepvaart mogelijk was. Laat staan helemaal naar Volendam. Maar Karel had het geregeld en daar vertrouwden we volledig op. En terecht, want we kwamen, na een gedenkwaardige en zeer aangename overtocht waarin veel passende liederen werden gezongen, zoals “Op de Woelige Baren” en “Als de Klok van Arnemuide”, veilig en met droge voeten aan in de schilderachtige haven van Volendam. Het dorp vanaf de waterkant zien naderen was een uitgesproken magische ervaring. Een magisch begin van een zeker voor mij magische avond in Volendam!  Aanlanden en op naar hotel Spaander.


Volendam vanaf het water naderen. Magisch!

Maar als het water zelf Volendam nadert, zoals in 1916, dan wordt het een ander verhaal.



Nog tot 1905 was Volendam alleen over het water te bereiken. Voor vissers geen probleem. Lange tijd was dat water niet alleen een bron van inkomsten maar ook een permanente dreiging. Zo ging het op 13 januari 1916 helemaal mis. Een storm die aangroeide tot orkaankracht stuwde het Zuiderzee water de vissersdorpen in. Zo ook Volendam. De ravage was enorm. Een van de plekken waar de getroffen Volendammers onderdak kregen was het toen al zeer bekende hotel Spaander. De ramp was aanleiding voor de aanleg van de Afsluitdijk (gereed in 1932).



1916, Volendam. Na de overstromingsramp. Ontheemden vinden onderdak in het toen al wereldberoemde hotel Spaander.

Aan de wanden is reeds het nodige aan kunstwerken opgehangen.



Eind negentiende eeuw werd Volendam wereldberoemd, nadat de onweerstaanbare romantiek van het dorp was ontdekt door beeldende kunstenaars uit alle windstreken. Volendam werd een kunstzinnige hype met het beroemde hotel Spaander, dat overigens ook onze bestemming was in 1964, als epicentrum.

Jan Brokken heeft er zeer recent een boek over gepubliceerd getiteld: “De ontdekking van Holland”, lees “De Ontdekking van Volendam”. Op de achterflap lezen we:


“Achter de eenvoudige witte vitrages van het Volendamse Hotel Spaander ligt de kiem van een cruciale periode in de Nederlandse kunstgeschiedenis. De gastvrijheid van de uitbaters Leendert en Aaltje Spaander, de levendige avonden en de ateliers op de begane grond bleken vanaf 1881 een magneet voor grote aantallen kunstenaars. Uit de hele wereld kwamen ze naar Volendam: ruim 1400 schilders, onder wie zo’n 200 vrouwen. Wat ze aan de Zuiderzee ontdekten waren de typisch Hollandse luchten en het destijds al beroemde Hollandse licht, maar ook verdraagzaamheid en openheid.”



Zo hingen alle wanden van hotel Spaander vol kunst.





Veel kunstenaars verbleven voor langere tijd in Hotel Spaander en niet zelden betaalden ze in natura. Het resultaat was een steeds groeiende collectie kunstwerken van vaak vooraanstaande kunstenaars die allemaal een plekje kregen aan de wanden van het hotel, dat allengs het karakter kreeg van een levend museum.



Holländisches_Mädchen, schilderij van Otto_Piltz

Een van vele schilderijen die in hotel Spaander terecht kwamen.











1964, Volendam. Na het diner in hotel Spaander dansend met Aaltje.







Nadat wij waren ontscheept, bleek al snel dat er een prettig gespannen sfeer in het dorp hing. Niet zozeer door onze verschijning, maar vanwege het feit dat Volendam de volgende dag thuis speelde. In zo’n weekend werd de paling even met rust gelaten. De bakken leeg, de kroegen vol.


Wij dineerden in Hotel Spaander en na het diner was er muziek en dus feest. Tijdens het diner had ik op een of andere wijze contact gelegd met een Volendamse schone die ons bediende. Later leerde ik dat ze de onvergetelijke Volendamse naam van Aaltje droeg. Zij was betoverend mooi en pront, en haar schoonheid werd nog geaccentueerd door haar klassieke Volendamse klederdracht. Na het diner hebben we gedanst en na het dansen hebben we in een zekere staat van opwinding het beroemde pand verlaten.


Aaltje wilde mij Volendam bij avond tonen. Zij was zo lief voor me dat ik even, in een flits, vreesde dat ik in een fuik werd gelokt en dat mijn jaar zonder mij aan de terugtocht zou moeten beginnen. Maar de flits bleek veeleer een bliksemflits.


In een van de vele nauwe en slecht verlichte dorpsstraatjes hield Aaltje halt, duwde mij met zachte maar besliste hand tegen een houten geveltje en sprak de magische woorden: “Nu zal ik je laten zien hoe wij hier in Volendam vrijen.” Tijd voor een reactie was er niet want op hetzelfde moment slingerde zij haar schouderdoek over mijn hoofd en kroop in haar zelfgemaakte tentje dicht tegen mij aan.


We zijn nu zestig jaar verder en het was het interview met Jan Brokken over zijn nieuwe boek dat mij terugbracht naar dat donkere steegje. Hotel Spaander was een familiebedrijf. Leendert Spaander was getrouwd met Aaltje. In de stamboom van Leendert zullen ongetwijfeld nog veel meer Aaltjes voorkomen. Maar ook buiten die stamboom zullen talrijke Aaltjes hebben bijgedragen aan de aantrekkingskracht van Volendam.


Leendert en Aaltje kregen negen kinderen waarvan zeven meisjes. Volgens Jan Brokken allemaal schoonheden. Sterker nog, drie ervan zijn getrouwd met beroemde kunstenaars die bij Spaander de deur plat liepen. Zou mijn Aaltje, ook een onverbiddelijke schoonheid, eveneens tot deze familie hebben behoord en misschien nog steeds behoren?


Hoe het avontuur(tje) met Aaltje is afgelopen kan ik me niet meer herinneren. Ik vrees een beetje als een nachtkaars. Misschien heeft Aaltje gewoon gezegd: “Ojee, is het al zo laat, nu moet ik echt naar huis. Dag lieve Gerard, goed je best doen hoor! Je kan het, als je maar wil.” En dat was het dan. Ik wilde wel. Maar ik had natuurlijk geen idee hoe dit soort romances zich in Volendam voltrokken. Ik bleef achter, met stomheid geslagen, met lege handen en met een flink opgelopen hartslag.


Het was allemaal adembenemend onschuldig. Zong BZN veel later niet “Mon Amour”?


Hotel Spaander heeft de corona-ellende niet overleefd. Maar Volendam intussen een beetje kennende, is er zeker in een katholieke gemeenschap de altijd levende kracht van de herrijzenis. En Aaltje? Ik heb mijn best gedaan. Een beetje herrezen. En dat heeft ze verdiend.


Gerard van de Schootbrugge, j.v.a. 1963 (schootbrugge@gmail.nl)