Het mysterie van de oude waterput

Het mysterie van de oude waterput


Hieronder de eerste hoofdstukken uit mij jeugboek 'Het mysterie van de oude waterput'. Het spannende en ook grappige boek is bedoeld voor kinderen van 8 tot 10 jaar. Het is een bewerking van drie boekjes die ik ooit heb uitgegeven bij de FreeMusketeers. Ik wil het verhaal graag nog een keer uitgeven als een boek. Daartoe heb ik Uitgeverij Schootbrugge gesticht. Het boek is klaar. Ik moet nu, d.d. 23 september 2023, alleen nog wat financiële zaken regelen. 


Korte samenvatting

Het verhaal begint met de ontdekking van een vreemd ei-achtig ding in de tuin van het vakantiehuisje dat Paul en Marjan, de ouders van Bas Schotman hebben gekocht . Het huisje ligt in een bosachtige omgeving. De zomervakantie loopt op zijn eind. na de vakantie komt Bas in groep 8. Maar voor het zover is moet er nog wel wat gebeuren. Het hondje Pipo verdwijnt in de buurt van een geheimzinnige kuil waar volgens een oude legende ooit een klooster in de aarde is verdwenen. Er komt hulp van boer Oosting die in de buurt woont. Bas sluit vriendschap met Rinze en Boukje Oosting. En telkens duikt dat akelige woord duivel weer op.


In groep 8 komt Bas in de klas bij meester Anton. Gaan kraaien zich nu ook met het verhaal bemoeien? Als ze in de herfstvakantie weer in het bos zijn wordt de vriendschap met Rinze, die even oud is als Bas, en met zijn oudere zusje Boukje verder aangehaald. Ons drietal krijgt te maken met een vreemde verschijning die al een tijdje kampeert op het erf van boer Oosting. Bas maakt kennis met het bijzondere verhaal van Marieke van Nimweghen. Al weer een duivels verhaal. En de vreemde kampeerder heeft veel belangstelling voor Boukje. Tenminste dat vindt Bas. De anderen hebben het blijkbaar niet in de gaten. En wat moeten ze met het verhaal dat waarzegster Madam Fortuna II aan Boukje heeft verteld?

Het wordt winter en in de kerstvakantie bereikt het verhaal een dramatisch hoogtepunt als Boukje in handen van De Boze terechtkomt.


1. Waar komt dat ei vandaan?

Wat is dat? Bas blijft als versteend staan en zegt hardop: hè? Pipo, zijn hond, merkt dat er iets aan de hand is. Hij kijkt schuin omhoog, klaar voor actie. Bas knijpt zijn ogen tot spleetjes. Uit de donkere aarde achter in de tuin steekt iets wits omhoog. Iets dat hij nog niet eerder heeft gezien. Is het de afgelopen nacht omhoog gekropen? Heeft iets of iemand het in de grond gestopt?

Hoe lang waren ze nu al weer in het bos? Voor het eerst in het vakantiehuisje dat zijn ouders in het voorjaar hadden gekocht. De zomervakantie was bijna voorbij. En dan ging hij naar groep 8. De laatste week. Jammer.

Nu de vakantie er bijna op zat, moest Bas toegeven dat het bos leuker was dan hij had verwacht. Hij had zich suf gepiekerd wat er te doen was in een bos? Hij had niks kunnen verzinnen. Hoe kon hij dat ook weten? Hij had niks met bossen. Hij kwam uit de stad! Eerlijk gezegd leek het hem helemaal niks. Saai. Bomen. En nog meer bomen. Marjan en Paul hadden flink wat moeten duwen en trekken om hem over de streep te krijgen. ‘Wacht nou maar tot je het een keer hebt meegemaakt,’ had Marjan gezegd. ‘Dan praten we verder. En als je het dan nog steeds niks vindt, gaan we volgend jaar wel nieuwe plannen maken. Voor jou dan.’ Hij had gevraagd wat ze daarmee bedoelde. Nou ja, een zeilkamp, of een voetbalkamp, of een ander kamp. Kampen zat. Maar nu eerst een keer mee naar ‘Het Kraaiennest’.

Alleen die naam al. Te erg. Maar ja, Marjan had iets met kraaien. Als kind had ze een tijdje een tamme kraai gehad. Die was niet bij haar weg te slaan. Maar Karel was een beetje te tam. Daar wist de kat van de buren wel raad mee. Marjan had er veel verdriet van gehad. Haar boshut moest en zou Het Kraaiennest gaan heten. Geen praten tegen. En ach, Paul vond alles, nou ja bijna alles, goed wat Marjan bedacht. Die wil nou eenmaal geen gezeur over dingen die hij niet belangrijk vindt. Dus had Paul een mooi rond bord uitgezaagd waar Marjan met een fijn kwastje in zwarte letters Het Kraaiennest op had geschilderd. Paul had het boven de deur gespijkerd.

Voorzichtig loopt Bas de tuin in. Op zijn hoede. Je weet maar nooit wat er in zo’n bos allemaal uit de grond kan komen. Dichterbij gekomen ziet hij duidelijk dat het om iets bols gaat. Het lijkt wel het topje van een ei. Hij schrikt van zijn eigen gedachte. Een ei? Maar dan moet er ook iets in zitten. Bas voelt voorzichtig aan de bovenkant van het ei-ding. Pipo staat schuin achter hem. Met zijn nekharen recht overeind wat geen goed teken is. Het vervelende is dat Pipo niet goed kan uitleggen waarom zijn haren overeind staan.

‘Jij vertrouwt het niet, hè,’ zegt Bas tegen zijn witte kameraadje met de zwarte vlekken. ‘Maar wat mankeert er dan aan? Je hoeft toch niet bang te zijn voor een ei? Het is maar een ei, hoor Pipo.’

Bas geeft Pipo een aai over zijn kop en vindt het tijd worden om zijn vader erbij te halen.

‘Paaaaap!’ brult hij zo hard hij kan.

‘Ja, ik hoor je wel,’ bromt Paul een beetje geïrriteerd. ‘Wat rustiger kan ook wel, jongeman. Je jaagt alles weg wat hier in de tuin woont.’

‘Als er iets woont dan heeft het nu iets in de tuin gedumpt,’ zegt Bas. ‘Hier, moet je zien.’

Paul komt aansloffen op zijn slippers. Op zijn dooie gemak. Zijn wijsvinger steekt in het boek dat hij aan het lezen is.

‘Hum, interessant. Dat lijkt wel een ei. Sinds wanneer ligt dat daar?’

Wat een stomme vraag, denkt Bas en zegt:

‘Weet ik veel. Ik zie het net voor het eerst. Als het een ei is, dan is het hier vannacht in de grond gestopt.’

‘Marjan,’ roept Paul richting het huisje, ‘kom eens kijken. Heb jij een idee?’.

‘Nou, nou, wat een opwinding allemaal,’ sputtert Marjan, terwijl ze haar hoofd om de hoek van de deur steekt. ‘Mag ik weten welk geheim de heren nu weer hebben blootgelegd?’

‘Mam, kom nu eerst maar kijken,’ zegt Bas ongeduldig. ‘Het is echt vreemd.’.

Marjan zit veel in de tuin en is altijd met de natuur bezig. Marjan is het liefste buiten. Paul is meer van de boeken en de computers.

‘Je zou zeggen dat het een ei is,’ zegt Marjan als ze het ei-ding onder ogen krijgt.

‘Zoooo, die is echt briljant,’ zegt Bas. ‘Maar….wat….is….het….voor….een….ei, mam? Daar gaat het om. Welk beest legt zijn eieren in de grond? Dat is de vraag.’

‘Ja, en dan liefst een beest dat hier in de buurt voorkomt, Marjan,’ voegt Paul er aan toe. ‘Dus niet aankomen met een Tasmaanse Thuisfluiter of een Ghanese Grondbroeder, daar schieten we niks mee op.’

Paul grinnikt. Bas kan hem wel killen. Waarom verdomme nou nooit eens serieus?

‘Ja, dat begrijp ik,’ zegt Marjan lachend. ‘Maar voorlopig heb ik nog geen enkel idee. Ik denk bij een ei eerst aan vogels. Maar er zijn ook andere beesten die eieren leggen. Wat dacht je van krokodillen of schildpadden?’

Shit, denkt Bas, daar heeft hij nog helemaal niet aan gedacht. En aan die wazige blik van Paul te zien is die ook nog niet op dat idee gekomen.

‘Jij acht het niet uitgesloten dat er vannacht een krokodil in onze tuin bezig is geweest om wat eieren in te graven?’ reageert Paul plagend.

Marjan haalt haar schouders op met een blik van: bedenk zelf eerst wat beters.

‘Ja, maar mam, hier lopen toch geen krokodillen door het bos. Hoe kan dat nou?’

‘Laat ik het zo zeggen: als het goed is, horen ze hier natuurlijk niet thuis. Klaar. Maar de mensen nemen tegenwoordig van vakantie zoveel vreemde dieren mee naar huis, dat je nergens gek van op moet kijken. Leuk toch, zo’n klein krokodilletje, zo’n knuffelkrokootje. Past nog net in je handbagage. Maar zo’n knuffeltje groeit heel hard en tegen de tijd dat ie van die enorme tanden in die enorme bek heeft, krijgt ie zin om jou te gaan knuffelen. En dan moet ie natuurlijk het huis uit. Zet maar in het bos, dan redt ie zich wel. Ik zeg niet dat het veel gebeurt. Maar het kan. Een tijdje geleden hebben ze hier in de buurt nog met man en macht naar een poema gezocht. Ik bedoel maar.’

Bas vindt het een akelig idee. Je reinste boshorror.

‘Ik vind het ver gezocht,’ zegt Paul, terwijl hij voorzichtig de bovenkant van het ei betast. ‘Maar ik moet wel toegeven dat het niet voelt als een vogelei. Geen harde schaal. Het voelt als leer. Misschien heb je toch gelijk, mompelt Paul, half binnensmonds. ‘Maar nou even serieus: is er niet iets leukers te verzinnen dan een krokodil? Wat heb je nog meer in de aanbieding, Marjan?’

‘Wat dacht je van een schildpad?’ zegt Marjan.

‘Niet slecht. Dat klinkt al wat minder fantastisch,’ zegt Paul. ‘Die verwacht je hier toch net wat eerder dan een krokodil.’

‘Geen vogel?’ wil Bas weten.

‘Zeg nooit nooit,’ zegt Marjan. ‘Een kip legt zijn eieren natuurlijk ook op de grond. Maar hij graaft ze niet in. Ik weet eerlijk gezegd niet precies wat een struisvogel doet.’

Huh? Struisvogel? Het wordt steeds gekker. Bas kijkt zijn moeder vol verbazing aan. Meent ze dat nou echt?

‘Die beesten rennen door de woestijn, mam.’

‘Jaha, maar tegenwoordig zijn er ook boeren die struisvogels houden. Voor het vlees. Misschien is er wel eentje over het hek gesprongen.’

‘Ik hou het voorlopig op een schildpad,’ zegt Paul. ‘Laten we maar eens kijken hoe dit verder gaat. Misschien duikt er vannacht wel een beest op dat een potje gaat zitten broeden op dat ei. Een soort van nachtbroeder. Er zal wel een keer wat uitkomen, dacht je niet?’

Paul en Marjan lopen terug naar Het Kraaiennest. Bas en Pipo blijven nog een tijdje staan loeren naar dat maffe ding. Hoe groot zou dat ei zijn? Wat zat er nog onder de grond? Bij een ijsberg stak maar een tiende boven het water uit, had Bas wel eens gelezen. Zou het nog verder groeien? En wat kwam er straks uitgekropen? Een klein schildpadje? Een klein struisvogeltje? Of toch een krokootje?


2. Een kuil met een verhaal

‘Gaan we nog een keer naar die geheimzinnige kuil, pap?’ vraagt Bas. ‘Het is nu droog.’

‘Doe maar,’ zegt Marjan. ‘Dan kan Pipo nog even rennen. Ik blijf hier en ga straks een paar boodschappen doen.’

‘Hoe heet die kuil ook al weer, mam?’

‘Was het niet zoiets als het …..eh … het Zwartepakkengat?’ zegt Marjan.

‘Geen pakken maar kappen,’ zegt Paul. ‘Volgens mij heet die kuil het Zwartekappengat. Een vreemde naam voor een vreemde kuil. Misschien staat er wel iets over in dat boek dat we vorige week in Puttelo hebben gekocht. Dat boek over de sagen en legenden van het Oude Woud.’

Paul pakt het fraaie boek over de streek en zoekt achterin of de naam Zwartekappengat in de lijst voorkomt.

‘Kijk, net wat ik dacht. Het is een kuil met een verhaal. Wat zeg ik, het is een kuil met een heleboel verhalen.’

‘Ga nu eerst maar,’ zegt Marjan, ‘straks begint het weer te regenen. Het is nu nog droog. Dat verhaal komt vanavond wel.’

Daar is geen speld tussen te krijgen. Bas kijkt naar buiten om te zien of het nog droog is. Wat is Pipo toch aan het doen? Pipo staat nog steeds bij dat mysterieuze ei te snuffelen. Even met zijn neus erbij en dan weer terugspringen. Pipo vertrouwt het niet, dat is wel duidelijk. Maar het arme dier weet zo te zien ook niet goed wat hij ermee aan moet. Bas loopt naar buiten en roept: ‘Kom op, Pipo, we gaan.’

Vanaf Het Kraaiennest is het niet echt ver tot aan het Zwartekappengat. Achter hun huisje is een vrij breed bospad dat langs dat geheimzinnige gat in de grond loopt. Het is eerder een soort onverharde weg. Je voelt aan je kuiten dat de weg geleidelijk omhoog gaat. Je loopt als het ware tegen een grote zandheuvel op. Ze zijn er al een keer geweest. En vooral Marjan vond het er niet echt prettig. Ze kon niet zeggen waarom, maar ze had het niet zo op die plek. Misschien dat ze daarom ook niet zo veel zin had om mee te gaan, bedenkt Bas.

Na een mooie wandeling die regelmatig wordt onderbroken omdat Pipo meent dat er verderop in het bos van alles te beleven is, komen ze aan bij een grote open plek. Een flink deel ervan wordt in beslag genomen door een groot, gapend gat. Een diepe kuil waar je de bodem niet van kan zien omdat hij volledig is dichtgegroeid. Bij de rand staat een paal met een bordje waarop staat: Zwartekappengat. En eronder: Geologische anomalie. En ook nog: Betreden op eigen risico.

‘Wat betekent dat, pap, geologische anomalie?’

Bas heeft moeite om de woorden goed uit te spreken. En hij legt volgens Paul de klemtoon ook nog verkeerd.

‘Anomalie is een moeilijk woord voor afwijking. En de geologie is de wetenschap die onderzoekt hoe de aarde in een periode van zo’n vijf miljard jaar is gevormd, en hoe de aarde nu in elkaar zit.’

Kijk, met dat soort vragen weet Paul wel raad. Hij heeft niet voor niks iets moeilijks gestudeerd.

‘Eigenlijk staat er: de wetenschap begrijpt niet hoe die enorme kuil hier is gekomen,’ zegt Paul met een knipoog. ‘Er zijn nog steeds geheimen, jongen. En eerlijk gezegd is dat maar goed ook.’

‘Hoe dat zo?’ wil Bas weten.

‘Wat denk je, zou het niet een beetje saai worden als we alles weten?’

‘Ik ben benieuwd wat er over deze kuil in dat boek van jou staat,’ zegt Bas. ‘Ik wil nog even naar de echoput.’

Wat verderop, aan de rand van de kuil, is een gemetselde waterput. Het is duidelijk te zien dat de put erg oud is. Hij is gemetseld van ruwe stenen die in de loop van de tijd bedekt zijn geraakt met plantjes die zich prima thuis voelen tussen de stenen. Hier moeten lang geleden al mensen hebben gewoond. Maar hoe lang geleden was dat? Bas leunt over de rand van de put en roept heel hard: Bas. Een tel later antwoordt de put met: as….as….as, en dan steeds zachter. Een leuk spelletje. Paul doet voor hoe je het nog leuker kan maken. Hij roept: ‘Niet doen’. De put roept terug: oen….oen….oen.

‘Roep maar eens: wat bedoelen we met vreten?’

Bas brult het omlaag en de put zegt: eten….eten….eten. Lachen. Alsof daar onder iemand antwoord zit te geven. Nog één. Paul denkt even na en zegt: ‘Wat moet je nooit doen bij kraaien?’

Bas vraagt het aan de put en de put zegt: aaien….aaien….aaien.

Nog even proberen hoe diep die put is en dan naar huis. Je kan de bodem niet zien. Het is aardedonker. Een zwart gat waar je bang van wordt. Als je daar in valt… Maar je kan er wel een steentje ingooien en dan luisteren hoe lang het duurt voor het op de bodem terechtkomt. Bas laat een steentje vallen, Paul kijkt op zijn horloge. Het duurt best even voordat ze in de diepte een plonsje horen. Blijkbaar staat er water onder in de put.

‘Hoe lang duurde het?’ wil Bas weten.

‘Ongeveer twee seconden.’

‘Ook niet lang.’

‘Vergis je niet, hè. Weet je wat dat betekent voor de diepte?’

Bas heeft geen idee.

‘Dat betekent dat de put zo’n twintig meter diep is.’

‘En dat weet jij?’

‘Zeker. Over een tijdje kan ik het ook uitleggen. Maar dan moet je op school eerst een beetje natuurkunde gehad hebben.’

‘Twintig meter, dat is volgens mij behoorlijk diep.’

‘Zeg maar twee huizen op elkaar.’

Bas gooit gauw nog een steentje in de put.

‘Kom op, we gaan,’ zegt Paul.

Op dat moment merken ze dat Pipo verdwenen is.


3. Pipo weg, klooster weg

Waar was Pipo? Even te veel met die put bezig geweest en weg was Pipo. Maar weglopen, dat was niets voor Pipo. Bas kan er niet over uit. Vreemd. Heel vreemd. Natuurlijk proberen ze hem met roepen en fluiten terug te krijgen. Maar zonder resultaat.

‘Weet je wat ik denk?’ zegt Bas tenslotte.

‘Nou?’

‘Ik denk dat Pipo gewoon naar huis is. Die zag het hier helemaal niet zitten. Dat hebben we al eerder gemerkt. En nu ligt ie thuis op ons te wachten. Let maar op.’

‘Ik hoop dat je gelijk hebt,’ zegt Paul. ‘Laten we dan maar teruggaan. Het begint ook al weer te regenen. Kom op. Wegwezen.’

Nog één keer kijken ze scherp om zich heen om te zien of Pipo in de buurt is. De regen komt nu echt met bakken naar beneden. Op het moment dat ze willen gaan rennen, trekt Bas zijn vader aan zijn arm.

‘Stop pap. Stop. Daar. Kijk daar.’

Bas wijst in de richting van de bosrand. Er hangt een grauwe regensluier voor de eerste rij bomen. Paul stopt, veegt het natte haar uit zijn gezicht en kijkt in de richting die Bas aanwijst.

‘Ik zie alleen regen en bomen. Zag je Pipo?’

‘Nee niet Pipo. Ik dacht even dat ik daar iemand zag lopen, tussen de bomen. Een beetje eng. Ik dacht eerst dat hij geen hoofd had. Toen zag ik dat hij iets over zijn hoofd droeg. Een soort bivakmuts. En nu zie ik hem niet meer. Het was in een flits. Ook al zo raar.’

‘Vast een wandelaar die zijn capuchon op had. Kom nou maar. Ik loop van onderen tot boven te soppen.’

Ze hollen terug naar Het Kraaiennest. Doorweekt vallen ze naar binnen.

‘Mam, heb je Pipo gezien?’ roept Bas als hij weer bij adem is.

‘Hoe zo? Is ie weg?’

‘Pipo is weg. Verdwenen. Bij het Zwartekappengat. Zo maar ineens. Dat heeft ie nog nooit gedaan. Er moet iets gebeurd zijn. We hebben niet gezien dat ie wegliep. We hoopten dat ie teruggelopen was.’

‘O, nee hè. Dat kan toch niet waar zijn. Pipo loopt nooit weg. Wat kan er gebeurd zijn?’

Marjan is duidelijk aangeslagen. Paul en Bas staan er een beetje verloren bij.

‘Misschien is ie achter een konijnenluchtje aangegaan en is ie door de regen verdwaald geraakt,’ zegt Paul. ‘Dan spoelt zo’n geurspoor ineens weg. We kunnen niet veel anders doen dan wachten. Het begint al donker te worden. Het heeft geen zin om nu nog in het bos te gaan zoeken. We laten vannacht het licht aan en we houden de deur van het schuurtje open. Dan heeft ie in ieder geval een droog plekje als hij terug is. Ik zal ook zijn brokken in het schuurtje zetten. Misschien dat ie ze ruikt. Pipo is niet een hond die in zeven sloten tegelijk loopt. Ik ben er bijna zeker van dat ie morgen gewoon in het schuurtje ligt te snurken.’

Paul heeft gelijk. Er zit weinig anders op dan te wachten op de nieuwe dag.

Na het eten pakt Paul het grote boek met de sagen en legenden van het Oude Woud en begint te lezen.

‘Wat staat er, pap?’ zegt Bas ongeduldig.

‘Ja Paul, even hardop graag, ik wil ook meegenieten,’ zegt Marjan.

‘Volgens heel oude verhalen heeft er op de plaats van de kuil ooit een klooster gestaan. Een machtig klooster. Het pad waar we vanmiddag overheen liepen, was toen de weg naar dat klooster. Ik heb het nu over de tijd dat nog lang niet iedereen zich bekeerd had tot het Christendom. In de bossen leefden nog heidenen met hun eigen goden. Wilde bosmensen. De monniken uit het klooster probeerden de mensen uit deze streken te bekeren. De monniken leefden eenvoudig en werkten hard. Ze deden alles zelf. Voedsel produceren, kleren maken, bier brouwen. Ze leerden de mensen van alles en ze hielpen de armen en de zieken. Dat maakte indruk. Steeds meer mensen lieten zich dopen. Zo werd het klooster rijk en machtig.’

‘En toen ging het zeker de verkeerde kant op?’ veronderstelt Marjan.

‘Reken maar. Het ging gloeiend mis.’

‘Altijd hetzelfde,’ zegt Marjan. ‘Mijn vader zei altijd: de armoe houdt de mensen netjes. Rijkdom brengt de ellende in de wereld.’

Bas vindt het maar een raar idee. Hoe meer geld, hoe beter. Toch?

‘Eens even kijken wat ze verder over het klooster schrijven?’ zegt Paul. Hij leest het vervolg van de historie van het klooster en zegt dan:

‘Het liep inderdaad volledig uit de hand.’

‘Hoe bedoel je?’ wil Bas weten.

‘Nou, luister maar. Op een zeker moment overleed de oude abt. Een vroom en goed mens. Zijn opvolger was Bernulfus, en dat was eigenlijk een regelrechte boef. Die had zich op een sluwe manier omhoog gewerkt en die had heel andere ideeën over het kloosterleven. Toen hij eenmaal benoemd was als nieuwe abt kwam de aap uit de mouw. Het klooster werd een plek vol rottigheid. Het werd een beestenbende. Feesten, drinken, er werden zelfs vrouwen naar binnen gehaald wat ten strengste verboden was. En niet zo maar wat onschuldige meisjes, nee volgens de legende waren het heksen en andere zondige vrouwen uit het woud die meededen aan de feesten en zich leenden voor zwarte missen.’

‘Wat is nou weer een zwarte mis?’ zegt Bas.

‘Tja, dat wordt hier niet precies verteld, waarschijnlijk te erg voor woorden, maar het is eigenlijk een mis zoals bij de katholieken, maar dan anders. In een zwarte mis gaat het niet om God maar om de duivel, de grote vijand van God.’

Bas weet weinig van kerken, van protestanten en katholieken. En dan had je tegenwoordig ook nog de Islam. Zijn ouders doen er niks aan en op school hoorde je er ook weinig over. Daarom heeft hij ook een beetje moeite met het verhaal van Paul. Maar het is wel duidelijk dat die Bernulfus niet helemaal lekker was. Gelukkig is het al een tijdje geleden, bedenkt Bas. Paul gaat verder.

‘Hier, moet je horen. Er was volgens de legende maar één broeder die op het goede pad bleef: broeder Gerardus, de goede broeder. Broeder Gerardus waarschuwde de abt Bernulfus dat het slecht met hem zou aflopen. En met het klooster. En toen werd het Kerstmis. Bernulfus voelde zich machtig. Op de Heilige Nacht zou hij God uitdagen. Met een kerstspel. Een van de wilde bosvrouwen zou een kind krijgen. Maar niet zo maar een kind, nee, het moest een duivelsjong worden. Alle mensen uit de streek werden gedwongen het kerstspel bij te wonen.

Broeder Gerardus schaamde zich diep. Hij was ten einde raad. Tijdens het kerstspel in de kloosterkerk stond hij op en waarschuwde Bernulfus en de andere broeders voor het laatst voor de gevolgen van hun daden. Bernulfus werd kwaad. Zo kwaad dat hij opdracht gaf broeder Gerardus van de hoogste kloostertoren te gooien. Op dat moment pakte de oude Gerardus het houten kruis dat hij om zijn nek droeg, stak het omhoog en riep: ‘Gods straffende hand zal u, Bernulfus, en al uw verdorven monniken treffen tot aan het einde der tijden.’ Op dat moment stak er een verschrikkelijke storm op. De aarde beefde en opende zich. En het klooster verdween in de diepte.’

Paul stopt en kijkt naar Bas. Die zegt uit de grond van zijn hart: ‘Hoe brak.’

‘Ja jongen, een vreemde, diepe kuil, meer is er niet over van het oude klooster. Tenminste, dat staat in dit boek. Is het echt gebeurd? Het zijn oude verhalen. Een legende. Hier, moet je horen wat er nog meer staat: Er zijn verhalen van reizigers die ’s nachts deze angstaanjagende plek waren gepasseerd. Die hadden in de kuil kerkklokken gehoord. En wat dacht je hier van? Er zijn volgens dit boek ook verhalen van mensen uit de streek over monniken die op kerstnacht in een soort processie rond de kuil schuifelden, klagend en wenend en smekend om hun droevig lot te verzachten. Met zwarte hoofdkappen op. Even later waren ze dan weer verdwenen.’

‘Poeh,’ zegt Marjan.

‘Brakker,’ zegt Bas.

‘Ja, ja,’ zegt Paul.

‘Nou begrijp ik ook dat bordje,’ zegt Bas.

‘Welk bordje?’ wil Marjan weten.

‘Nou, bij die kuil staat een bordje met Zwartekappengat. En daaronder staat: geologische amanolie.’

‘Pardon?’ zegt Marjan. ‘Wat voor olie?’

‘Geologische amanolie. En dat betekent: wij geologen weten ook niet hoe die kuil hier is gekomen,’ zegt Bas met een knipoog naar zijn vader. Paul doet geen moeite om zijn zoon te verbeteren. Het is ook een moeilijk woord. Marjan is zwaar onder de indruk van al die wijsheid.

‘Kijk,’ zegt Bas, ‘als daar een klooster in de aarde is verdwenen, dan komt een geoloog er natuurlijk ook niet meer uit.’

‘Helemaal juist, zoon,’ zegt Paul. ‘Geologen houden geen rekening met de mogelijkheid dat er ook nog kloosters door de bodem kunnen zakken.’

‘Hoe zou het met ons schildpadje zijn?’ bedenkt Bas plotseling hardop.

‘Morgen. Eerst Pipo, dan het ei,’ zegt Marjan.


Hieronder de titels van alle hoofdstukken. Het boek is compleet.


1. Waar komt dat ei vandaan?.

2. Een kuil met een verhaal

3. Pipo weg, klooster weg.

4. Ouwe vlaai en vale mest

5. Pipo in de put?.

6. Manke Jannes.

7. De kuil toont zijn klauwen.

8. Het is groen en het stinkt

9. De Maffe Meestersprong

10. Een oud schilderij

11. Wie ziet ze vliegen?.

12. Bas en Boukje botsen

13. Een bos vol eieren

14. Waar maar raar

15. Code rood in de glazen bol

16. Sterrenwichelen.

17. Het boerenbestaan.

18. De man met het masker

19. Verbinding met Boven.

20. Een bekende klant

21. Pinken op pad.

22. Een tentje vol tuig.

23. Moenen als medicijnman

24. Kantjeboord

25. Een mirakelspel

26. Lang geleden in Nijmegen.

27. Hand in hand!

28. Op het randje.

29. Stilte voor de storm?

30. Een zware last

31. Boukje biecht op

32. Hoe echt is Virtual Reality?

33. Check Boukje

34. Dr. Jozef A. de Spitter

35. Verbijsterende beelden

36. Een vlammende waarschuwing

37. Geheimen van de Goedheiligman

38. Wit wint

39. Op hoge poten

40. Emmeke

41. Een slot en een sleutel

42. Zwart licht

43. Heet onder de voeten

44. Lege handen

45. Hoog spel van De Spitter

46. Een kraaienmars op kerstnacht