Een opwindende kijkkastkomedie

Kort verhaal, 9 januari 2018

Een opwindende kijkkastkomedie



1.

1968. Wij doen het zonder bewonersoverleg. Het is in dit huis vrijheid, blijheid. Leven en laten leven. Quirien is een soort huisoudste. Niet omdat hij de oudste is maar omdat hij toevallig dicht bij het vuur van de Stichting Studentenhuisvesting zat, toen ons huis twee jaar geleden beschikbaar kwam voor studentenbewoning. Even. Noodoplossing. Het eigenaardige bouwwerk, een eerdere fusie vantwee woningen?, staat op de nominatie gesloopt te worden. Met een ruime hoeveelheid hardboard maakten een paar handige jongens er iets toonbaars van. Voor de leefbaarheid zorgen we zelf. Quirien mocht zelf zijn huisgenoten uitkiezen. Uit dankbaarheid gunden wij hem het voorrecht van het innen van de maandelijkse huur. Het geeft hem net voldoende status om ons verder met rust te laten. Over slopen horen we de laatste tijd nooit meer iets.


Sinds kort komen wij in de gang of op de trap zo nu en dan een wat wonderlijke maar niet onvriendelijkefiguur tegen die volgens Quirien door Stefan is binnengesmokkeld. Stefan is onze benjamin. Hij woont samen met Floris op de westzolder. Als tegenpolen kunnen die twee het onverwacht goed met elkaar vinden. Floris is het enige zorpslid in huis en hij is ook de enige in huis die moedig weerstand biedt aan de jarenzestig golf die over ons heen spoelt. Floris is al in dienst geweest en wil eigenlijk gewoon snel afstuderen. Maar hij moet ook zijn meters maken op het zorps. Anders is die kale kneiter helemaal voor niks geweest. Floris paart een kluitig postuur aan een verontrustend hoog lachje. Stefan is in bijna alles zijn tegendeel. Piepjong, met een Brian-Joneskapsel, niet in dienst geweest maar wel vrijgevochten. Een toekomstig bestaan als arts valt vooralsnog geheel buiten zijn voorstellingsvermogen. Stefan fladdert door het leven. Zijn route ligt in de psychedelische slipstream van Jefferson Airplane. Op zijn immer verduisterde kamer hangt een sterke wierooklucht die op geslachtsrijpe bloemenmeisjes de uitwerking heeft van een seksval.

Volgens Quirien heet de verstekeling Godfried en is zijn achtergrond in nevelen gehuld. Volgens Quirien is hij in dakloze toestand opgepikt door Stefan. Als een verregende zwerfkat. ‘Hij heeft mij uitgelegd dat hij zich voorbereid op het staatsexamen HBS-B,’ aldus Quirien vanuit ons gemeenschappelijke toilet (waar verder niemand zich verantwoordelijk voor voelt) met de deur op een kier. Zijn hortende ademhaling wijst op enig ongemak. ‘Als hij slaagt wil hij in september wis- en natuurkunde gaan studeren.’ Het klinkt me allemaal net iets te alternatief. ‘Doe maar weer dicht die deur, Quirien, en neem je tijd.’

We hebben wel vaker een tijdje iemand “te logeren” gehad. Altijd binnengehaald door Stefan. En ineens is zo’n instinker ook zo maar weer gevlogen. Soms missen we dan wat langspeelplaten of ook wel een complete pickup, maar niet altijd. Leopold en ik volgen al enkele jaren de studie die Godfried blijkbaar ambieert. Wij kunnen er over meepraten. En het beeld dat we intussen van Godfried hebben opgebouwd, wekt nou niet direct de indruk dat hij vlotjes het varkentje zal gaan wassen dat ons al jarenlang te vlug af is. Hoewel, je kunt je ook behoorlijk verkijken op mensen. Godfried is klein, maar zijn hoofd is groot. Dat kan een voordeel zijn. Dat in zo’n overmaatschedel de ogen elkaar soms even kwijt zijn, valt te begrijpen. Misschien toch even afwachten wat er in die bovenkamer zit.

Bovenkamer. Ook het daklozenwerk van Stefan eindigt steevast in een bovenkamer. Dat wil zeggen, in het hok naast zijn kamer. Een loze ruimte, ontstaan na het hardboardwerk van de handige jongens. Het enige aantrekkelijke van dit zwarte gat is dat er ruimte is. Die kun je benutten om er een matras neer te leggen. Voor een dakloze een uitkomst want je ligt droog, ontvangt via de wandjes die je scheiden van Stefan en Floris, gratis overtollige warmte en je wordt niet gehinderd dan wel bedreigd door andere daklozen. Als je je voorbereidt op het staatsexamen HBS-B is dat natuurlijk een pluspunt. En voor patrouillerende veldwachters die opdracht hebben landloperij de kop in te drukken, ben je onvindbaar omdat het hok geheel is afgesloten van de buitenwereld. Ik moet eigenlijk zeggen was afgesloten. Bij een eerdere gelegenheid zijn er enkele gaatjes in de wand met Stefan geboord, nadat een gast ’s ochtends in comateuze toestand was aangetroffen. Gelukkig had Floris in dienst gezeten. Zijn Handboek Soldaat bevatte enkele adequate tips hoe een slachtoffer van zuurstofgebrek weer bij zijn positieven te brengen. Of de openingen echt geholpen hebben nieuwe slachtoffers te voorkomen weet ik niet. Gezien de wierookproductie van Stefan moet het voor de zuurstof dringen zijn om de gastenkast te bereiken.


2.


Bertrand Russel. Befaamd wiskundige, filosoof en vredesactivist, die samen met Whitehead een vergeefse poging deed om de wiskunde op basis van axioma's en logica 'dicht te timmeren. Later prominent lid van de Vredesbeweging.





Leopold heeft een kamer op de oostzolder. Een mooie kamer met eigenlijk maar één bezwaar. Op de rest van de zolder staat een pingpongtafel en daar wordt fanatiek op gepingpongd. De eerste week van de maand hebben de meesten van ons vaak nog wel wat geld om ’s nachts op de sociëteit een biertje te scoren, de rest van de maand moeten we ons vooral ontspannen achter de pingpongtafel. Er zijn hele toernooien, die tot vroeg in de ochtend duren en die zoveel geluid genereren dat in een ruime straal om de tafel een ongestoorde nachtrust ondenkbaar is. Gelukkig is Leopold zelf een van de meest fanatieke tafelaars.


We zittenop de kamer van Leopold. Wij zijn Leopold, Godfried en ik. Een initiatief van Godfried, die intussen min of meer is opgenomen in onze communiteit. Overdag zit hij te blokken op de UB, als de avond valt kruipt hij in zijn kast waar nu ook een peertje hangt dat gevoed wordt via een van de luchtgaten.


In combinatie met de eveneens gratis door Stefan aangevoerde wierook ontstaat er in de kast toch iets van een sfeertje. Godfried is geen sporter. Het is hem aan te zien. Behalve dan denksporten. Vooral schaken. Leopold is een Go-fanaat en het heeft hem weinig moeite gekost om Godfried ook voor dit machtige Japanse strategiespel te interesseren. Ik ben zelf meer van het klaverjassen en het toepen. Soms een pokertje.


Mijn voorkeuren worden door Godfried simpelweg genegeerd. Maar ook schaak en Go moeten nu even wachten. Op een heel bescheiden maar daardoor juist erg dwingende manier ontplooit Godfried zich naar Leopold en mij toe als een soort guru, een wijze meester. Er borrelt van alles in dat grote brein en het wordt ons steeds duidelijker dat Godfried wel degelijk iets te melden heeft. Hij heeft net voorgesteld om het werk van Bertrand Russel te gaan bestuderen. We hebben even moeite met schakelen.


‘Is dat die figuur van dat Vietnam-tribunaal?’weet Leopold nog net uit te brengen.


‘Klopt,’ zegt Godfried, ‘maar daar gaat het niet om.’


‘En waar gaat het dan wel om, Godfried?’ vraag ik.


Godfried kijkt mij aan met zijn rechter oog alsof ik van een andere planeet kom. Met zijn linkeroog houdt hij Leopold scherp in de gaten. ‘De Principia Mathematica natuurlijk. Ik dacht dat jullie dat als wis- en natuurkundestudenten wel hadden begrepen.’ Om zijn woorden kracht bij te zetten pakt hij drie kloeke boeken van de grond en houdt ze ons dreigend voor.


‘Hier, het beroemdste wiskundige werk van deze eeuw. De Principia Mathematica van Russel en Whitehead. Dit gaan we bestuderen.’


Leopold en ik schieten in de lach. Wat een komisch kereltje is dit!


‘Meen je dat serieus, Godfried?’ vraag ik.


‘Natuurlijk. Dit is de basis van de wiskunde. Als we dit onder de knie hebben, is de rest een koud kunstje.’


‘Hoe kom je hieraan?’ wil ik weten.


‘Geleend van de Universiteitsbibliotheek,’ zegt Godfried.


‘Je hebt vast gemazzeld dat het niet was uitgeleend,’ zegt Leopold. Ik grinnik bescheiden met hem mee.


‘Laat eens zien,’ zegt Leopold.


Leopold krijgt deel1, ik deel 2, Godfried houdt deel 3 nog even achter de hand. Als het om wiskundige formules gaat zijn we wel wat gewend, maar een vluchtige blik op de langs fladderende pagina’s is eigenlijk al voldoende om, vooralsnog zwijgend, te besluiten dat wij geen tijd gaan stoppen in dit monnikenwerk. Een ruwe schatting levert zo’n 2000 pagina’s op en een eerste blik doet vrezen dat we op iedere regel lang en hard moeten kauwen en dat we eerst ook nog een compleet nieuwe taal moeten aanleren waarvoor we niet bij de nonnen terecht kunnen.


‘Kun je kort aangeven waarom jij denkt dat we dit project moeten oppakken?’ vraagt Leopold een beetje vilein.


‘Ik vind het eigenlijk te gênant voor woorden dat ik dat nog moet uitleggen,’ zegt Godfried en hij klinkt serieus. Dus toch geen practical joke.


‘Russel en Whitehead hebben geprobeerd een systeem te ontwikkelen van axioma’s en logische procedures waarmee je stap voor stap en feilloos een stuk wiskunde kunt ontwikkelen.’


Hij begint in deel 2 te bladeren.


‘Hier, pagina 86, weet je wat hier gebeurt?’


Godfried toont ons een tekst vol geheimtaal die ons met stomheid slaat. Stomheid die overgaat in eerbiedig zwijgen als Godfried ons vertelt dat hier het onomstotelijke bewijs staat dat 1 + 1 gelijk is aan 2.


‘Langs deze weg kan je een computer vanuit de axioma’s en met de wetten van de logica alle bewijzen laten construeren of controleren. Wat wil je nog meer?’


‘Tja, dat lijkt me inderdaad wel genoeg,’ zeg ik en denk aan ons geworstel met de X8-computer van het universitaire rekencentrum.


Programma verzinnen, omzetten in de computertaal Algol-60, uitprinten met een reutelende flexowriter zodat er bij het rekencentrum een rolletje ponsband kan worden afgeleverd en dan wachten, en nog eens wachten, op de reactie van het monster, de geheimzinnige X8 die voor eeuwig aan onze blikken is onttrokken. De X8 in zijn eigen Heilige der Heilige. Zoals Godfried. Maar in diens wand zitten tenminste nog een paar luchtgaten. En dan, na een week, met de staart tussen de benen terug om te zien of het monster iets heeft uitgespuugd. Als er ergens een gaatje te veel of te weinig is op de ponsband, houdt het monster zijn kaken op elkaar of spuugt het met een wrede walging een dik pak kettingpapier uit waar niets, maar dan ook helemaal niets op staat. En dat moet ooit alles bewijzen wat er te bewijzen valt?


Leopold gaat op zoek naar Nescafé voor een stevige bak oploskoffie.



Kurt Gödel liet zien dat de hoop van Russel ijdel was.





Leopold reikt ons de dampende bekers aan en vraagt voorzichtig, wijzend op de drie delen: ‘En is het die mannen gelukt?’


Godfried aarzelt geen moment. Zijn antwoord kan niet duidelijker: ‘Nee.’


‘Tijd voor een potje schaken, lijkt me’ roept Leopold bijna uitgelaten. ‘Wanneer moet je de boeken terugbrengen Godfried?’


Ik sta op en loop roerend met een stompje potlood in de oplosprut naar het raam. Beneden zie ik hoe een jongeman, achterna gezeten door een oudere man met een snoeimes, de straat over rent en zijn toevlucht zoekt achter de toonbank van de bakker. Straattheater dat me bekend voorkomt. Gemiddeld eens per week zit de zoon van de bloemenkoopman tussen het Zweedse melkwit. De rest van de week werken ze voorbeeldig samen. Ik verbaas me over de oprechtheid waarmee Godfried zijn eigen project onderuit haalt. Voor ons geen Principia Mathematica, dat zal duidelijk zijn. Leopold vraagt:

‘Wat is er gebeurd met dit levenswerk?’


‘In 1931, zo’n tien jaar na de verschijning van deel 3, kwam Kurt Gödel met het bewijs dat deze hele onderneming tot mislukken gedoemd was,’ antwoordt Godfried naar eer en geweten.


‘Hij schoot er een paar lelijke gaten in. En de wiskunde is nooit meer de oude geworden. En de computer zal ons nooit het hele verhaal kunnen vertellen. Tenzij we intuïtie kunnen programmeren.‘


Er stopt een politiewagen bij de bakker. Ik draai me om en ga weer zitten. Ik verzet me niet tegen de golf van opluchting die me overspoelt en ik heb te doen met Godfried die verdrietig voor zich uit kijkt. Met zijn goeie oog. Dan komt er een schaakbord op tafel.


‘Nu wil ik ook een keer tegen jou schaken,’ zegt Godfried vol liefde. ‘Okay, maar stel je er niet teveel van voor,’ laat ik hem weten.


Na een zet of vier wijk ik, geheel onopzettelijk, af een openingsvariant die volgens Godfried bekend staat als het geweigerde damegambiet. Hij is geheel van slag en legt uit hoe deze opening gespeeld dient te worden. Dat we Russel hebben laten vallen is nog tot daaraantoe, maar dan ook nog het geweigerde damegambiet door pure onkunde om zeep helpen, het is de druppel.


Godfried legt zijn koning voorzichtig neer, feliciteert me en verlaat de kamer.


In de deuropening doet hij nog een laatste mededeling, een echte guru waardig:


‘Sorry dat ik me zo heb laten gaan, maar morgen komt mijn vriendin langs. Voor het eerst op mijn nieuwe kamer. Het spookt al dagen door mijn hoofd. Maar mijn vrienden zijn natuurlijk welkom. En jullie zijn echte vrienden. Stefan regelt alles. Sorry, mannen. Sorry. Ik hoop dat ik op jullie kan rekenen.’


Wij blijven verbijsterd achter. Wat gaat er morgen gebeuren in de kast? Wat kan er überhaupt gebeuren? Gewoon naast elkaar liggen is al vrijwel onmogelijk. Maar dat is misschien ook niet echt de bedoeling.


3.

Ik zit met Stefan en Leopold op mijn kamer. Deur op een kier. Er is gebeld en Godfried is naar beneden om zijn geliefde te ontvangen. Volgens Stefan heet ze Liselore en is ze verpleegster.


Even later horen we het stel passeren, op weg naar de westzolder. Naar een klein stukje van de westzolder. We horen hoe Godfried vol verve vertelt wie waar in ons huis woont. Liselore roept een keer: ‘Laat dat, smiecht!’ Het prikkelt onze fantasie.


Stefan staat nu in de deuropening te luisteren. ‘Ik heb met Godfried een paar klopsignalen afgesproken,’ laat hij ons weten. Dan fluistert hij: ‘Kom, maar zachtjes.’ De oude trap kraakt als een gek. Waarschijnlijk de reden waarom we Godfried in zijn hok uit volle borst “Im Prater blühn wieder die Bäume” horen zingen.


Eenmaal op de westzolder sluit Floris zich aan bij het Voyeuristisch Collectief. We posteren ons in de kamer van Stefan achter de luchtgaten.


Wat wordt het ineens donker, horen we Liselore zeggen.


‘Wacht maar,’ zegt Godfried, ik heb hier ook licht.’


Als het peertje aanfloept kan wat ons betreft de voorstelling beginnen. Dit zijn echt helemaal de jaren zestig, schiet het door mijn hoofd.


‘Gaat het een beetje?’ roept Godfried.


‘Had je het tegen mij?’ zegt Liselore, die liggend probeert haar schoenen uit te krijgen.


‘Niet in het bijzonder,’ zegt Godfried.


‘Dat t-shirt is nog van mij geweest,’ fluistert Stefan.


De kleine openingen maken het lastig om overzicht te houden. Verder zijn er voor vier leerlingen van de kleine guru met het grote brein maar drie gaten waarvan één onbruikbaar omdat daar het snoer van het peertje doorheen loopt.


Het voorspel valt ons lang, ook al omdat Godfried probeert tijdens de voltrekking van deze kijkdooskomedie de abstracties van Russel een plaats te geven in het grote schema van Darwin. Maar uiteindelijk wordt ons geduld beloond. De kleine guru met het grote brein laat Russel nu even voor wat ie is en kiest het spoor van Darwin. Aan de andere kant van de wand worden bodychecks uitgedeeld. Ontdekking dreigt. Het peertje floept uit.


Stefan zegt: ‘Zag je die knipoog van Godfried naar ons voordat hij het peertje uitdeed?’


Deze aandacht van onze meester is hartverwarmend. Wat een controle, wat een zelfbeheersing.


Even later overstemt Jefferson Airplane de geluiden die ons via de luchtgaten bereiken. Stefan meent dat juist Godfried ook wat privacy verdient.


Darwinistische klanken met toch zo nu en dan een beetje Russel. Want je bent guru of je bent het niet.


Espunt, 9 januari 2018